foto: Pascal Muller

Pagina's

maandag 29 november 2010

Ogenschijnlijk

Eén belangrijk detail ben ik vergeten te vertellen. De orgelles op woensdagmiddag was de ingangseis om lid te worden van een voetbalclub. Natuurlijk wilde ik op voetbal. Da’s dus logisch. Er waren echter serieuze belemmerende factoren.
Ik judode al en bovendien had ik zwemles. Dat hoort bij de opvoeding en het is inderdaad handig om te kunnen zwemmen. Niet dat ik er geen enorme hekel aan had.
Op zondagochtend moesten mijn zusje en ik ons op een abnormale tijd vervoegen in het Prins Willem Alexanderbad in Geleen. Als ik er aan terugdenk, zie ik een enorm zwembad voor me. Ik heb me er nooit op mijn gemak gevoeld. In geen enkel zwembad trouwens. De banen waren oneindig lang en er klonk een constante, angstaanjagende herrie. Dat geluid kwam van het geschreeuw van pubers die mij met hun lompe gespat meerdere malen rode ogen bezorgden. Verder krijsten er vanuit alle hoeken kleine kinderen hartverscheurend. Daaroverheen schreeuwden de badjuffen hun aanwijzingen terwijl ze achteruit liepen en hengelend een haak die leek op een enorm tandartswerktuig boven het water hielden. In die entourage heb ik leren zwemmen.

De judolessen werden gegeven door een kleine, gedrongen, bloedserieuze man die onder zijn lessen en passant zijn zoon die bij mij in de groep zat, een ADHD’ er van het zuiverste water, manieren leerde. Ik heb hier geen slechte herinneringen aan, want ik voelde wel aan dat deze judomeester zijn les nooit zou laten ontsporen. De grotere jongens en hoger geschoolde judoka’s lieten het wel uit hun hoofd om ons, beginners, aan te pakken. Uit een waarschijnlijk volkomen terechte angst voor de represailles van de opperjudoka.
Hoewel de lessen te doen waren, heb ik er niets aan gehad. Als ik ongelukkig val, breek ik net zo goed mijn arm als iedereen, ondanks de kunst van het ‘valbreken’ die ik daar in Geleen op die benauwde zolder heb geleerd. Die kunst was, dat je tijdens het op de grond komen zo hard mogelijk met je arm op de mat moest slaan. Beetje dubbelop lijkt me. De trucs die ik leerde, waren ook niet van dien aard dat ik me nu des avonds op mijn gemak door Hoog Catherijne begeef. Misschien had ik door moeten zetten na de oranje band, maar ik waag te betwijfelen of judo me ooit uit een benarde situatie had kunnen redden.

Veruit het belangrijkste was echter dat ik met de orgellessen als wisselgeld, de judolessen mocht inruilen voor een heus lidmaatschap van een voetbalclub. Een raadselachtige opvoedkundige goocheltruc, maar ik vond het een werelddeal: alsof je bij het wisselen heel veel dollars krijgt voor je gulden.


Nu gaat het erom mijn herinneringen helder te krijgen. Sommige zijn haarscherp, andere wat vervaagd. Allereerst moest ik een voetbalclub kiezen. Dat was simpel, want bijna alle jongens in mijn klas voetbalden bij sv. Sweikhuizer Boys te Sweikhuizen. Op ongeveer dezelfde afstand van ons huis lag weliswaar het veld van sv Schinnen, maar daar voetbalde bijna niemand die ik goed kende. Alleen wat jongens die familierelaties in Schinnen hadden en dientengevolge daar hun sporen verdienden.
Ik had geen torenhoge verwachtingen van mijn voetbalkunsten. Ik zag de Boys niet als een opstap naar een grotere club of iets dergelijks. Mijn inschatting bleek helemaal goed te zijn.
Wel verwachtte ik een professionele organisatie en een entourage die dicht in de buurt van een eredivisiewedstrijd zou komen. Alleen dan met kleinere spelertjes. Dat bleek een misvatting. Om me te oriënteren ging ik samen met mijn vader een oefenwedstrijd van mijn toekomstige team kijken. De jongens speelden tegen Schinnen. Wat me tegenviel, was dat de spelers niet allemaal op een rij gingen staan om vervolgens met een simpel handgebaar het publiek te groeten. Ik begreep best dat voor een oefenwedstrijd geen volkslied gespeeld zou worden, maar “gewoon” beginnen, was het andere uiterste. Daarbij kwam dat de scheidsrechter in een trainingspak liep en de grensrechters vaders waren die in hun gewone kleren onwennig langs de lijn stonden met een geleende vlag. Zo moest het dus niet. Ik weet dit in eerste instantie nog aan het verschijnsel oefenwedstrijd, maar helemaal gerust was ik er niet op.
Wat wel goed was, was dat Sweikhuizen geheel in het wit speelde en niet in hun blauwwitte tenue omdat de tegenstander, Schinnen dus, normaliter ook in een blauw shirt speelde. Er waren dus twee tenues!
Het was echter nu helemaal niet nodig geweest, omdat Schinnen deze uitwedstrijd in oranje shirts speelde. Communicatie! Zo belangrijk. De nummers ontbraken op elk shirt. Jammer.
De wedstrijd zelf eindigde in 0-0 wat ik goed vond, want dat is een stand die in het echt heel vaak voorkomt. Beter dat, dan 0-6, of 7-3 of iets dergelijks. Tactisch stond het in elk geval goed. Dat was een hele geruststelling.
Vanaf dat moment volgde ik wekelijks de trainingen. Die vielen me een beetje tegen. Belangrijkste minpunt was dat we nooit op echte goals trainden. Met netten bedoel ik. Ik herinner me dat we een keer penalty’s mochten schieten op het hoofdveld. Helaas schoot ik als enige tegen de keeper aan, die ook niet wist wat hem overkwam.
Na de training stonden op een groot zwart bord in de kleedkamer de namen van de jongens die de volgende zaterdag mee mochten doen. Ik hoorde bij het groepje dat na elke training nerveus het bord scande op de eigen naam. De eerste twee keren stond ik er niet bij wat niet onlogisch was, want ik kwam net kijken. Maar na de derde training stond mijn naam erop. Vrij ver onderaan en verkeerd geschreven, maar dit was ik. Geen twijfel mogelijk.
Tot mijn grote schrik besefte ik dat ik die zaterdag helemaal niet kon voetballen omdat mijn ouders meenden op wintersport te moeten gaan. En ik moest mee. Nou klinkt wintersport heel leuk, maar wij gingen langlaufen wat toch een soort wandelen in de sneeuw is. En juist dat wandelen ergens in Zuid-Duitsland zou mijn debuut doorkruisen. Uiteraard heb ik geprobeerd mijn ouders op andere gedachten te brengen. We zouden een dag later kunnen vertrekken in plaats van direct na school. Ik zou zo met mijn voetbalkleren nog aan in de auto kunnen springen en we zouden weg kunnen scheuren. Maar nee, dat was te koud en er kwamen nog genoeg wedstrijden. Ook de volgende keer dat ik op het bord stond, uit tegen Quick Geleen, werd mijn debuut uitgesteld omdat de wedstrijd wegens de weersomstandigheden, die wat mij betreft reuze meevielen, afgelast werd.
Toen ik enkele weken later, thuis tegen De Ster uit Stein eindelijk mocht spelen, was ik op van de zenuwen. Ik stond rechtsback en we wonnen de wedstrijd met 3-0. Omdat de shirts van de club op waren, had mijn moeder een shirt voor mij gekocht. Dit was echter van een andere kleur blauw dan dat van mijn teamgenootjes wat me een status aparte gaf waar ik niet op zat te wachten. Het veld was overigens enorm groot. Op de training stond ik nog wel eens op de goede plek en pikte ik mijn doelpuntje mee. Soms maakte ik mezelf wijs dat ik een neus voor de goal had. Die neus was ik in de wedstrijd echter volledig kwijt. Ik voelde me verdwaald op dat grote veld. Dat had mede te maken met mijn plichtsbesef. Als rechtsback voelde ik mij sterk gebonden aan de rechtsachterpositie en aangezien de hele wedstrijd zich op de helft van De Ster afspeelde, kwam ik in het stuk niet voor. Mijn collega-voetballers hadden er geen last van, die stortten zich als een roedel wilde honden op de bal. Bij een corner van ons heel ver weg aan de overkant, heb ik, nadat ik goed gekeken had of niemand me zag, een paar maal gedecideerd met mijn witte broekje over het gras geschuurd, om een groene schijn erover te krijgen, zodat het leek alsof ik als rechtsback behoorlijk vaak had moeten ingrijpen met een sliding. Ondanks dat werd ik in de rust gewisseld.
Mijn grauwe debuut was een perfecte vooruitwijzing naar mijn verdere carrière. Nooit in de as gespeeld, nooit gescoord, nooit een volledige wedstrijd gevoetbald. Ik was zelfs niet de perfecte twaalfde man. Het eufemisme voor de voetballer die niet goed genoeg is voor de basiself maar die bij blessures of schorsingen van anderen zonder veel schade aan te richten, kan meehobbelen.
Overigens is sv Sweikhuizer Boys inmiddels opgeheven. In onze vroegere kleedkamer zit nu De Bokkenrijder: het adres voor een overheerlijke pannenkoek.

Allemaal leuk en aardig, maar wat heeft dit in godsnaam met Herberg de Troost te maken? Nou, ogenschijnlijk niets. En als ik zeg: ogenschijnlijk, dan bedoel ik ook ogenschijnlijk.

woensdag 24 november 2010

Papoelsj & Kren

We kunnen er lang of kort over praten, maar mijn muzikale carrière  mag als mislukt beschouwd worden. En dat is best raar, want ik begon zo sterk. Ik was een jaar of zeven toen ik mijn eerste blokfluitles kreeg. Bij de fanfaar. Die eerste les bleek trouwens uit een stevig proefwerk te bestaan waar ik werkelijk niets van begreep. Als goedmakertje en omdat de fanfare jong talent zocht, kreeg ik een bugel mee naar huis. De grijns op mijn hoofd moet groot geweest zijn toen ik op de vraag hoe mijn eerste blokfluitles geweest was -tataaaaa- de bugel tevoorschijn toverde. Toch waren blaasinstrumenten niet helemaal mijn ding. Ik kreeg er geen geluid uit. Omdat we thuis niet van de straat waren, werd besloten de muzikale opvoeding serieuzer aan te pakken. Mijn moeder verklaarde zich een voorstander van een piano, maar mijn vader vond het een gemiste kans om een instrument te kiezen waaraan geen stekker zat. Hoe hij mijn moeder heeft weten te overtuigen, weet ik niet, maar feit was dat er ineens een orgel in ons huis stond. Een Cosmovox F10 om precies te zijn. Een geweldig apparaat. Mijn vader en ik waren vooral geïmponeerd door de ingebouwde ritmebox die in het orgel zat. Eén druk op de knop en het ritme van je keuze klonk door de kamer. Zonder dat je er verder iets voor hoefde te doen. Een bossanova bijvoorbeeld. Dat was nog nooit vertoond, in Puth. Wij hadden ons nog maanden kunnen vermaken met die knopjes, maar helaas greep mijn moeder stevig in. Het was namelijk geen speelgoed. We moesten dus op orgelles. In Hoensbroek, bij de gebroeders Stalmeier. De broers hadden daar een heus orgelimperium opgebouwd van allerlei orgels in het algemeen en de Cosmovox F10 in het bijzonder. Logisch dus dat we daar naartoe moesten. Elke woensdag. Mijn vader haakte als eerste af.  Om precies te zijn bij liedje vijf. Mijn vader verklaarde bloedserieus dat zijn vingers te groot waren voor het F-akkoord. Ik geloofde dat. Mijn zusje en ik daarentegen moesten jaren elke woensdagmiddag naar Hoensbroek. Ik wil de gebroeders Stalmeier niet verwijten dat ze mij mijn muzikale toekomst door de neus hebben geboord, maar feit is dat ik me er nooit op mijn gemak heb gevoeld. We zaten er bij elkaar in een schoollokaaltje en een voor een moest iemand zijn of haar liedje voorspelen. De broer in kwestie liep, alsof hij niet kon aanhoren wat je speelde, ondertussen naar een gammel keukentje alwaar hij een bonbon in zijn mond wierp. Dat heb ik zelf gezien. Meerdere malen. Het weerhield hem er overigens niet van om luidkeels commentaar te geven op de fouten die ik ondertussen maakte. Bij liedje 80 mocht ik ervanaf. De Cosmovox werd ingeruild voor een rode gitaar die me roem en wilde vrouwen zou brengen. Daarover een andere keer meer.

In het licht van het bovenstaande doet het me wel enorm veel deugd dat ons zoontje James werkelijk gek is op alles wat met muziek te maken heeft. Hij trommelt, zingt en danst. Afgelopen zaterdag keken we samen naar aflevering twee van Herberg de Troost. Ik zag grote ogen en een grote grijns. Ik vertelde hem wie wie is in Herberg de Troost. James zegt Peesj tegen zichzelf. Niet zo raar dus dat hij sinds zaterdag om de haverklap Papoelsj zegt. Hij begint daarna trouwens altijd heel vettig te lachen. Waarom is me een raadsel, maar het lijkt me een goed teken.  Papoelsj speelt trouwens kitaar en Kren speelt monica. Dan weet u dat. Voor sinterklaas krijgt James een klein gitaartje en hij hoeft nooit naar orgelles, maar ik hoop wel dat hij altijd zo blij blijft van 'muzieke maken' als nu.

zaterdag 20 november 2010

Op reis

'Fysiek is altijd psychisch,' zeiden Van Kooten en De Bie jaren geleden al. Als grap, maar er zit wat in. Andersom ook trouwens, want mijn humeur lijdt stevig onder mijn lichamelijke ongemak. Ik slaap veel en slik meters paracetamol. Om weer te kunnen slapen. Dat schiet niet op uiteraard. Eigenlijk is er niks aan de hand: ik ben geopereerd en moet rustig herstellen. Maar dat lukt me dus niet. Ik wil stukjes schrijven, boeken lezen. Ik wil naar mijn werk. Mijn leerlingen zien. Ja echt. Dat kan nog even niet en daar heb ik geen vrede mee. Dan maar op reis in mijn hoofd dacht ik vanmiddag toen ik aflevering 2 van herberg de troost bekeek.
Gaat u mee?

De opnames die u ziet, zijn van de tweede vrijdagavond in Broekhuizenvorst. Het was een prachtig weekend. Ik was al enigszins gewend aan de omgeving, mijn bescheidenheid zat me niet al te zeer in de weg. Ik liep gemakkelijker rond, mijn hoofd was bekend en ik had niet het idee dat ik mijn aanwezigheid hoefde te verantwoorden. Daarbij kwam dat ik een bed en breakfast geregeld had, zodat ik echt drie dagen onder de pannen was en de omgeving volledig op me kon laten inwerken. Ik was die vrijdag vroeg in de herberg aanwezig. Desondanks was er geen parkeerplaats meer vrij achter de boerderij. Grote wagens van L1 vulden de ruimte. Ik liep door de poort naar binnen en stond een beetje besluiteloos bij de vuurkorf. Door het raam zag ik mensen van L1 met borden eten lopen. Ik had net gegeten. Bij Bram. In Swolgen. Aanrader. Graag gedaan. Ik keek naar binnen en zag Jack Poels ook met een bordje lopen. Een beetje in zichzelf.
Emil Szarkowics kwam naar buiten, net als Pieter-Nic van den Beuken die me op de schouder sloeg.
 'Ben je er weer?'
Ik voelde me welkom. We liepen naar binnen. Skinnie zat te glunderen in de kleedkamer, want hij was net bij de visagie geweest en de visagiste in kwestie had een onuitwisbare indruk op hem gemaakt. Voor de zekerheid had hij met zijn mobieltje een paar foto's gemaakt. Hij liet ze trots zien. Sjoerd kwam binnen en het leek alsof hij een masker op had. Hij zag krijtwit.
'Ik voel me niet helemaal lekker,' zei hij. Daar twijfelde niemand aan. Jack haakte in en zei dat hij net ook even een 'wegtrekker' had. Overigens was er niet overdreven veel compassie met Sjoerd. Tenminste, niet door Mo, die met krakende stem: 'Giet et al wat beater' zong. Een voorproefje van het nummer van Johnny Cash dat Marco Roelofs 's avonds zou zingen.
De tijd verstreek. De spanning liep op. Gelukkig kwam Bart Storcken binnen.
'Enne jònges? Good?'
Ik liep met hem en Emil de zaal in. Je moet ook weten wanneer je moet opzouten en mensen alleen moet laten. Vijf minuten later kreeg ik een dienblad met bier in mijn nek. De avond was begonnen. Een kwartier later zat de band op het podium. Sjoerd zag er nog steeds gebroken uit. Maar dat kon ook het overvloedige licht zijn. Ik wist het niet. Er zat spanning op de band en de gitaar van Jack begaf het. Maar na de pauze brak de zon door op de gezichten en na afloop in de kleedkamer hing Bart Storcken met zijn hoofd voor de camera, at Jack Poels een stukje livar-varken, lachte Tren zijn breedste lach en vroeg Skinnie om bloedworst. En Sjoerd?
'Niks aan de hand. Als ik kan drummen is alles goed. Dat is altijd zo.'

vrijdag 12 november 2010

Guess who's back?

Heeft u me gemist? Dat doet me deugd. De afgelopen negen dagen heb ik in het ziekenhuis gelegen. Bovendien is mijn zoontje in dezelfde periode ook nog eens twee dagen opgenomen geweest. Hij lag een etage hoger dan ik. Al met al, niet mijn beste weken dus. Maar goed, gelukkig zitten we nu gezellig samen op de bank. Ik ben bij lange na nog niet fit, dus verwacht niet meteen hele boekwerken van me. Maar 't kump good!
Ik heb wel alvast twee geweldige tips voor jullie. Vanavond op L1 (ook via l1.nl) een registratie van The Limburg Allstars. En morgen, zaterdag kunnen jullie de eerste aflevering van de registratie van herbergavonden zien op L1. Zin in? Ik wel. Vanaf dan, elke week op l1. Wedden dat ik tegen die tijd ook meer praatjes heb? Over leuke plannetjes bijvoorbeeld, want die zijn er dus wel degelijk.