foto: Pascal Muller

Pagina's

donderdag 23 december 2010

Rijstevlaai

Ik had nog een belofte in te lossen. Ik neem niet aan dat u er slapeloze nachten van hebt gehad, maar toch, wie het kleine niet eert enzovoorts. Zeg me niet dat u het niet meer weet. Ik zou uitzoeken waar De Biesenhof nou eigenlijk ligt: in Sweikhuizen of in Geleen. Zegt het belletje zachtjes 'rinkel, rinkel' in uw oor?
U kent uw huisschrijver inmiddels: mits je het niet te ingewikkeld maakt, kun je mij om een boodschap sturen. Maar toch en het spijt me geweldig om dit te moeten zeggen: ik heb geen eenduidig antwoord.
Laten we simpel beginnen. Ik reed Sweikhuizen aan de bovenkant binnen vanuit Puth. Moet u ook doen in april. Het is een omweg, maar je bent dan wel in Puth geweest en er zijn niet zo gek veel mensen die u dat kunnen nazeggen. De bovenkant dus. Het is daar smal, je hebt uitwijkhaventjes aan de zijkanten. Het was glad. Het was wit. Het was met andere woorden eigenlijk je reinste Oostenrijk. Ik rijd die heuvel af, geniet ondertussen van het uitzicht, rijd langs het kleine kerkje - een weg van rechts, opletten!-, kronkel verder naar beneden en zie links De Biesenhof al liggen. Rechts ligt een klein, schattig woonwagenkampje. En nou komt het. Niet meer dan 50 meter na het bord Sweikhuizen (gem. Schinnen) met die rode streep erdoorheen ligt De Biesenhof. Een uitgemaakte zaak denkt u misschien, maar ik vind dat een te simpele redenering, want ik heb nergens een bord 'Welkom in Geleen' gezien. Nu u weer.
Uiteraard ben ik bij De Biesenhof naar binnen gegaan en ik heb ze daar even, gewiekst als ik ben, zonder dat ze het doorhadden, aan de ultieme test onderworpen. Ik heb namelijk een stuk rijstevlaai besteld. Even kort wat achtergrondinformatie: toen ik klein was, at ik bij elke verjaardag rijstevlaai. Ik mag mezelf dus gerust een kenner noemen. Inmiddels eet ik zelden rijstevlaai. We wonen in Brabant en daar begrijpen ze, laat ik het maar open en eerlijk zeggen, helemaal niks van rijstevlaai. Tenminste, niet van míjn rijstevlaai. Mijn rijstevlaai is smeuïg, een beetje vochtig, niet kletsnat, maar zeker niet droog. Hij mag een beetje uit elkaar vallen als je een hap neemt en er zitten geen tierlantijnen op: geen fruit of chocolade of dat soort toestanden. Dat doe je maar op je eigen rijstevlaai. U voelt hem al van boven aan de berg aankomen: de rijstevlaai in De Biesenhof was míjn rijstevlaai. Denk daar maar eens over na. Ik doe er verder het zwijgen toe, maar niet voordat ik u allen hele fijne kerstdagen heb gewenst en nog even een cadeautip geef: de DVD 'Live Langs de weg' ziet er fantastisch uit en klinkt als een klok.

woensdag 15 december 2010

Cajun Jack

Het kostte hem vijf afleveringen Herberg de Troost op L1, maar nu is het zover: James Mohren kent ze hoor, de namen van bandleden van Herberg de Troost en die van de herbergier. Mag ik u naast Papoelsj en Kren voorstellen aan Skiennie, Mo Moons, Sjoed en Amiel?
Ik moet u trouwens bekennen dat ik nu clandestien aan het schrijven ben. Eigenlijk moet ik nakijken en misschien moet ik ook wel meedoen aan het nationaal dictee. Gelukkig neemt mijn vrouw de honneurs waar. Zij zit nu op de bank met een schrijfblok en gefronste wenkbrauwen. Ik mag niet praten, zelfs niet vragen of ze nog koffie wil.
Toch gedoog ik dit schrijfseltje maar even. Er gebeurt op dit moment namelijk té veel aan het herbergfront. Om toch even in dicteesferen te blijven: het is een ratjetoe, of zo u wilt, een kakofonie van beelden die binnenkomt.
Laat ik simpel beginnen. De voorverkoop van de herbergoptredens gaat hard (vrijdag en zaterdag zijn al uitverkocht) en dus is er een nieuwe datum toegevoegd waarop de herberg opengaat, namelijk donderdag 7 april 2011. Een extra optreden dus en dat is een goede zaak.
Verder ben ik zojuist uit een verwoede emailstorm gestapt. Een storm van ideeën welteverstaan. Ideeën die wellicht, maar mondje dicht, een prachtige verrassing op gaan leveren. Behoorlijk cryptisch niet? Als ik meer weet, zeg ik het u. Sterker, misschien roep ik uw hulp zelfs in.
Tot slot heb ik al sinds ik aflevering vijf van Herberg de Troost bekeek, de Swamps rondom New Orleans in mijn hoofd. Hoe dat komt? In 2003 zochten Marlies en ik vrienden op die toen in New Orleans woonden. We maakten daar een boottocht door de moerassen. Ik ben geen grote held en ik voel ook niet bijzonder veel affiniteit met krokodillen en alligators. Ik hield me dus redelijk in het midden van de boot. Een boot die bestuurd werd door een ruwe bolster, van wie ik niet zeker weet of hij ook een blanke pit had. De man noemde zichzelf 'Cajun Jack'. Ik verzin dit niet. Bij wijze van grap liet hij de boot afslaan toen we over de ruggen van de groene monsters tussen de laaghangende bomen doordobberden. Ik houd niet van die grappen. Hij stelde ons gerust: die krokodillen zijn eigenlijk het probleem niet. Oké, je moet niet in het water springen, maar als je dat achterwege laat, gebeurt er niks. Nee, de echte 'mean fuckers' waren de 'snakes'. Die zag je niet en waren levensgevaarlijk.
Mensen, ik krijg het al koud van het woord slang. De tocht duurde twee hele lange uren. Ik heb constant zenuwachtig gelachen en mijn omgeving gescand op slangen. Toen we de boot uiteindelijk veilig verlieten, kregen we een stevige omhelzing van Cajun Jack. Uit mijn ooghoek zag ik dat hij aan de omhelzing van mijn vrouw nog net wat meer aandacht gaf.
Nee, geef me dan maar Cajun Jack uit de Peel. In aflevering vijf van Herberg de Troost ziet u hem met zijn zoon in een prachtig filmpje van Louk Voncken. We varen mee door De Peel die best unheimisch is en trouwens echt lijkt op de Swamps, maar waar tenminste geen geteisem rondzwemt of kruipt. De Cajun Jack uit de Peel laat ook geen boten afslaan. Sterker nog, ik had de indruk dat hij ook blij was toen hij weer voet aan land zette. Van gewiebel moest hij in elk geval niks hebben. Groot gelijk.

dinsdag 7 december 2010

Grijs brood

Mijn zusje belde net. De kaarten voor de herbergzaterdag zijn besteld. Mijn zwager hoorde ik op de achtergrond roepen dat ze moest vragen hoe het met 'die plankjes met eten zat'. Dat fascineert hem blijkbaar enorm. Terecht overigens want het waren goede plankjes vorig jaar. To put it mildly.
Ik weet niet hoe het bij u zit, maar ik verkneukel me al enorm als ik aan april denk. Dat komt natuurlijk door die plankjes, door de nieuwe site, maar ook door de gekozen herberg. Zoals ik al eerder aangaf: ik ken daar in de buurt nagenoeg elke steen. Even voor de helderheid: ik vind dat de herberg in Sweikhuizen ligt en niet in Geleen. Hoe het formeel ligt, zal ik binnenkort voor u nagaan, maar gevoelsmatig ligt de herberg in Sweikhuizen. Sweikhuizen is een beetje een gek dorp, ik kan het niet anders zeggen. De bebouwing ligt op en langs een serieuze heuvel. Fiets hem maar eens op. Of beter gezegd: fiets hem maar eens op, ná bezoek aan de herberg. Als je in Sweikhuizen, spreek uit: Schweikesse, de berg afrijdt, kom je in Geleen. Rijd je de berg op, dan kom je in een veld uit en als je de weg die daarheen loopt netjes volgt, beland je in Puth. Je komt Puth binnen via de Panoramaweg en daar heb ik de eerste zeven jaar van mijn leven gewoond. Rechterkant. Nummer negen. Daarna verhuisden we naar de Kerkweg, tegenover Frans van de Schjmeed, heb ik al eens verteld, doet niet echt terzake, maar het blijft leuk om te zeggen. Waar ik naartoe wil, is dat mijn zusje en ik al vroeg verhuisden naar 'Holland'. Mijn zus naar Amsterdam, ik naar Utrecht. U mag gerust weten dat dat wennen is, als je uit Puth komt. Ik raakte de eerste dag mijn kamer 'kwijt' en moest een breed geschouderde Utrechter die mij niet verstond, de weg terug vragen. Een prachtig verhaal dat helaas te lang is om hier uit de doeken te doen.
Mijn zus ging dus naar Amsterdam. Bovendien was zij ook nog heel jong, omdat ze ervoor gekozen had om in oktober ter wereld te komen en dientengevolge slechts zeventien jaren telde toen ze naar Amsterdam verhuisde. Een van haar eerste dagen daar ging ze naar de bakker, want ook in Amsterdam moet je eten. In die volle bakkerij vroeg ze, waarschijnlijk ietwat timide:
 'Mag ik misschien een half grijs brood van u?'
Denkt u de intonatie er zelf even bij? Voor Limburgers is de vraag naar 'grijs brood' volstrekt legitiem. En terecht, want als je goed kijkt, dan zie je dat zo'n brood inderdaad grijs is en niet bruin. Uiteraard maakte de bakker er een geintje van, want laat leuk doen maar aan Amsterdammers over.
Wat mij nou leukt lijkt, is het volgende. Als u nou straks in april zo'n heerlijk plankje bij Peter de Kok bestelt, vraag hem dan, vooral als u niet uit Limburg komt, of er 'grijs brood' bij zit. Dan zetten we die actie van die bakker, daar in Nieuw-Zuid in Amsterdam met terugwerkende kracht toch even recht. Zal ze leuk vinden, mijn zus!

Voorverkoop Herberg gestart!

In tegenstelling tot eerdere berichten is de voorverkoop van de Herbergconcerten al gestart. Op de site van regiotickets kunt u uw kaarten bestellen. Doe dat snel, want de verwachting is dat de kaartverkoop weer hard zal gaan.

vrijdag 3 december 2010

Witte rook

Er is witte rook. Ik zaag jullie natuurlijk niet voor niks door over mijn voetbalkunsten in Sweikhuizen, die waren namelijk bepaald niet om over naar huis te schrijven. Ik wil ook niet beweren dat ik Sweikhuizen van boven 'doorkreeg' en er daarom een stukje over schreef. Ik had wel doorgekregen, niet van boven, maar uit Sevenum dat de nieuwe herberg bekend is: De Biesenhof in het Zuid-Limburgse Geleen. Nou ligt De Biesenhof echt nét in Geleen. Netter kan bijna niet. Als je je in Sweikhuizen langs dat voetbalveld dus waar ik een paar jaar op de reservebank heb gezeten met je fietsje de heuvel af laat glijden ben je in een paar minuten in Geleen. Vlak voor het spoor ligt links De Biesenhof. Een prachtige Limburgse carréhoeve die overigens nog niet zo heel lang prachtig is, want hij is de laatste jaren enorm mooi opgeknapt. Als je met diezelfde fiets het spoor over rijdt dan zie je min of meer recht voor je een groot leeg terrein. Hier stond vroeger het ziekenhuis en daar ben ik geboren. U begrijpt dus dat mijn hart een paar keer oversprong toen ik van de Sevenumse burelen doorkreeg wat de nieuwe herberglocatie zou zijn. Ik ga u hier trouwens de komende tijd behoorlijk mee lastig vallen. Waarom? Omdat het belangrijk is dat u de omgeving van de herberg goed leert kennen. Maar dat komt allemaal nog. Wees niet bang.
O jee, nu komt de leraar in me naar boven. Pak allemaal de agenda voor u en noteer het volgende.
Op vrijdagavond 8 april, zaterdagavond 9 april en zondagmiddag 10 april treedt Herberg de Troost weer op! Met gasten, de kok en uiteraard de herbergier. In De Biesenhof dus. En hier ziet u die.  Mooi hè?
Wedden dat u nu het volgende denkt: kaarten?? Waar en hoe krijg ik kaarten?  Klopt hè? Via de site http://www.regiotickets.nl/ kunt u tickets bestellen. Dat kan overigens op dit moment nog niet, maar met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid donderdag 9 december wel. Houd daarvoor vooral de prachtig vernieuwde site van Herberg de Troost in de gaten. Kijk daar maar eens goed rond. Ziet u wat ik zie? Uw favoriete blog is inmiddels een vast onderdeel van de site. U mag gerust weten dat ik hier een beetje trots op ben. Ik kon dan wel niet voetballen, maar dit voelt toch echt als een promotie naar de eredivisie.

maandag 29 november 2010

Ogenschijnlijk

Eén belangrijk detail ben ik vergeten te vertellen. De orgelles op woensdagmiddag was de ingangseis om lid te worden van een voetbalclub. Natuurlijk wilde ik op voetbal. Da’s dus logisch. Er waren echter serieuze belemmerende factoren.
Ik judode al en bovendien had ik zwemles. Dat hoort bij de opvoeding en het is inderdaad handig om te kunnen zwemmen. Niet dat ik er geen enorme hekel aan had.
Op zondagochtend moesten mijn zusje en ik ons op een abnormale tijd vervoegen in het Prins Willem Alexanderbad in Geleen. Als ik er aan terugdenk, zie ik een enorm zwembad voor me. Ik heb me er nooit op mijn gemak gevoeld. In geen enkel zwembad trouwens. De banen waren oneindig lang en er klonk een constante, angstaanjagende herrie. Dat geluid kwam van het geschreeuw van pubers die mij met hun lompe gespat meerdere malen rode ogen bezorgden. Verder krijsten er vanuit alle hoeken kleine kinderen hartverscheurend. Daaroverheen schreeuwden de badjuffen hun aanwijzingen terwijl ze achteruit liepen en hengelend een haak die leek op een enorm tandartswerktuig boven het water hielden. In die entourage heb ik leren zwemmen.

De judolessen werden gegeven door een kleine, gedrongen, bloedserieuze man die onder zijn lessen en passant zijn zoon die bij mij in de groep zat, een ADHD’ er van het zuiverste water, manieren leerde. Ik heb hier geen slechte herinneringen aan, want ik voelde wel aan dat deze judomeester zijn les nooit zou laten ontsporen. De grotere jongens en hoger geschoolde judoka’s lieten het wel uit hun hoofd om ons, beginners, aan te pakken. Uit een waarschijnlijk volkomen terechte angst voor de represailles van de opperjudoka.
Hoewel de lessen te doen waren, heb ik er niets aan gehad. Als ik ongelukkig val, breek ik net zo goed mijn arm als iedereen, ondanks de kunst van het ‘valbreken’ die ik daar in Geleen op die benauwde zolder heb geleerd. Die kunst was, dat je tijdens het op de grond komen zo hard mogelijk met je arm op de mat moest slaan. Beetje dubbelop lijkt me. De trucs die ik leerde, waren ook niet van dien aard dat ik me nu des avonds op mijn gemak door Hoog Catherijne begeef. Misschien had ik door moeten zetten na de oranje band, maar ik waag te betwijfelen of judo me ooit uit een benarde situatie had kunnen redden.

Veruit het belangrijkste was echter dat ik met de orgellessen als wisselgeld, de judolessen mocht inruilen voor een heus lidmaatschap van een voetbalclub. Een raadselachtige opvoedkundige goocheltruc, maar ik vond het een werelddeal: alsof je bij het wisselen heel veel dollars krijgt voor je gulden.


Nu gaat het erom mijn herinneringen helder te krijgen. Sommige zijn haarscherp, andere wat vervaagd. Allereerst moest ik een voetbalclub kiezen. Dat was simpel, want bijna alle jongens in mijn klas voetbalden bij sv. Sweikhuizer Boys te Sweikhuizen. Op ongeveer dezelfde afstand van ons huis lag weliswaar het veld van sv Schinnen, maar daar voetbalde bijna niemand die ik goed kende. Alleen wat jongens die familierelaties in Schinnen hadden en dientengevolge daar hun sporen verdienden.
Ik had geen torenhoge verwachtingen van mijn voetbalkunsten. Ik zag de Boys niet als een opstap naar een grotere club of iets dergelijks. Mijn inschatting bleek helemaal goed te zijn.
Wel verwachtte ik een professionele organisatie en een entourage die dicht in de buurt van een eredivisiewedstrijd zou komen. Alleen dan met kleinere spelertjes. Dat bleek een misvatting. Om me te oriënteren ging ik samen met mijn vader een oefenwedstrijd van mijn toekomstige team kijken. De jongens speelden tegen Schinnen. Wat me tegenviel, was dat de spelers niet allemaal op een rij gingen staan om vervolgens met een simpel handgebaar het publiek te groeten. Ik begreep best dat voor een oefenwedstrijd geen volkslied gespeeld zou worden, maar “gewoon” beginnen, was het andere uiterste. Daarbij kwam dat de scheidsrechter in een trainingspak liep en de grensrechters vaders waren die in hun gewone kleren onwennig langs de lijn stonden met een geleende vlag. Zo moest het dus niet. Ik weet dit in eerste instantie nog aan het verschijnsel oefenwedstrijd, maar helemaal gerust was ik er niet op.
Wat wel goed was, was dat Sweikhuizen geheel in het wit speelde en niet in hun blauwwitte tenue omdat de tegenstander, Schinnen dus, normaliter ook in een blauw shirt speelde. Er waren dus twee tenues!
Het was echter nu helemaal niet nodig geweest, omdat Schinnen deze uitwedstrijd in oranje shirts speelde. Communicatie! Zo belangrijk. De nummers ontbraken op elk shirt. Jammer.
De wedstrijd zelf eindigde in 0-0 wat ik goed vond, want dat is een stand die in het echt heel vaak voorkomt. Beter dat, dan 0-6, of 7-3 of iets dergelijks. Tactisch stond het in elk geval goed. Dat was een hele geruststelling.
Vanaf dat moment volgde ik wekelijks de trainingen. Die vielen me een beetje tegen. Belangrijkste minpunt was dat we nooit op echte goals trainden. Met netten bedoel ik. Ik herinner me dat we een keer penalty’s mochten schieten op het hoofdveld. Helaas schoot ik als enige tegen de keeper aan, die ook niet wist wat hem overkwam.
Na de training stonden op een groot zwart bord in de kleedkamer de namen van de jongens die de volgende zaterdag mee mochten doen. Ik hoorde bij het groepje dat na elke training nerveus het bord scande op de eigen naam. De eerste twee keren stond ik er niet bij wat niet onlogisch was, want ik kwam net kijken. Maar na de derde training stond mijn naam erop. Vrij ver onderaan en verkeerd geschreven, maar dit was ik. Geen twijfel mogelijk.
Tot mijn grote schrik besefte ik dat ik die zaterdag helemaal niet kon voetballen omdat mijn ouders meenden op wintersport te moeten gaan. En ik moest mee. Nou klinkt wintersport heel leuk, maar wij gingen langlaufen wat toch een soort wandelen in de sneeuw is. En juist dat wandelen ergens in Zuid-Duitsland zou mijn debuut doorkruisen. Uiteraard heb ik geprobeerd mijn ouders op andere gedachten te brengen. We zouden een dag later kunnen vertrekken in plaats van direct na school. Ik zou zo met mijn voetbalkleren nog aan in de auto kunnen springen en we zouden weg kunnen scheuren. Maar nee, dat was te koud en er kwamen nog genoeg wedstrijden. Ook de volgende keer dat ik op het bord stond, uit tegen Quick Geleen, werd mijn debuut uitgesteld omdat de wedstrijd wegens de weersomstandigheden, die wat mij betreft reuze meevielen, afgelast werd.
Toen ik enkele weken later, thuis tegen De Ster uit Stein eindelijk mocht spelen, was ik op van de zenuwen. Ik stond rechtsback en we wonnen de wedstrijd met 3-0. Omdat de shirts van de club op waren, had mijn moeder een shirt voor mij gekocht. Dit was echter van een andere kleur blauw dan dat van mijn teamgenootjes wat me een status aparte gaf waar ik niet op zat te wachten. Het veld was overigens enorm groot. Op de training stond ik nog wel eens op de goede plek en pikte ik mijn doelpuntje mee. Soms maakte ik mezelf wijs dat ik een neus voor de goal had. Die neus was ik in de wedstrijd echter volledig kwijt. Ik voelde me verdwaald op dat grote veld. Dat had mede te maken met mijn plichtsbesef. Als rechtsback voelde ik mij sterk gebonden aan de rechtsachterpositie en aangezien de hele wedstrijd zich op de helft van De Ster afspeelde, kwam ik in het stuk niet voor. Mijn collega-voetballers hadden er geen last van, die stortten zich als een roedel wilde honden op de bal. Bij een corner van ons heel ver weg aan de overkant, heb ik, nadat ik goed gekeken had of niemand me zag, een paar maal gedecideerd met mijn witte broekje over het gras geschuurd, om een groene schijn erover te krijgen, zodat het leek alsof ik als rechtsback behoorlijk vaak had moeten ingrijpen met een sliding. Ondanks dat werd ik in de rust gewisseld.
Mijn grauwe debuut was een perfecte vooruitwijzing naar mijn verdere carrière. Nooit in de as gespeeld, nooit gescoord, nooit een volledige wedstrijd gevoetbald. Ik was zelfs niet de perfecte twaalfde man. Het eufemisme voor de voetballer die niet goed genoeg is voor de basiself maar die bij blessures of schorsingen van anderen zonder veel schade aan te richten, kan meehobbelen.
Overigens is sv Sweikhuizer Boys inmiddels opgeheven. In onze vroegere kleedkamer zit nu De Bokkenrijder: het adres voor een overheerlijke pannenkoek.

Allemaal leuk en aardig, maar wat heeft dit in godsnaam met Herberg de Troost te maken? Nou, ogenschijnlijk niets. En als ik zeg: ogenschijnlijk, dan bedoel ik ook ogenschijnlijk.

woensdag 24 november 2010

Papoelsj & Kren

We kunnen er lang of kort over praten, maar mijn muzikale carrière  mag als mislukt beschouwd worden. En dat is best raar, want ik begon zo sterk. Ik was een jaar of zeven toen ik mijn eerste blokfluitles kreeg. Bij de fanfaar. Die eerste les bleek trouwens uit een stevig proefwerk te bestaan waar ik werkelijk niets van begreep. Als goedmakertje en omdat de fanfare jong talent zocht, kreeg ik een bugel mee naar huis. De grijns op mijn hoofd moet groot geweest zijn toen ik op de vraag hoe mijn eerste blokfluitles geweest was -tataaaaa- de bugel tevoorschijn toverde. Toch waren blaasinstrumenten niet helemaal mijn ding. Ik kreeg er geen geluid uit. Omdat we thuis niet van de straat waren, werd besloten de muzikale opvoeding serieuzer aan te pakken. Mijn moeder verklaarde zich een voorstander van een piano, maar mijn vader vond het een gemiste kans om een instrument te kiezen waaraan geen stekker zat. Hoe hij mijn moeder heeft weten te overtuigen, weet ik niet, maar feit was dat er ineens een orgel in ons huis stond. Een Cosmovox F10 om precies te zijn. Een geweldig apparaat. Mijn vader en ik waren vooral geïmponeerd door de ingebouwde ritmebox die in het orgel zat. Eén druk op de knop en het ritme van je keuze klonk door de kamer. Zonder dat je er verder iets voor hoefde te doen. Een bossanova bijvoorbeeld. Dat was nog nooit vertoond, in Puth. Wij hadden ons nog maanden kunnen vermaken met die knopjes, maar helaas greep mijn moeder stevig in. Het was namelijk geen speelgoed. We moesten dus op orgelles. In Hoensbroek, bij de gebroeders Stalmeier. De broers hadden daar een heus orgelimperium opgebouwd van allerlei orgels in het algemeen en de Cosmovox F10 in het bijzonder. Logisch dus dat we daar naartoe moesten. Elke woensdag. Mijn vader haakte als eerste af.  Om precies te zijn bij liedje vijf. Mijn vader verklaarde bloedserieus dat zijn vingers te groot waren voor het F-akkoord. Ik geloofde dat. Mijn zusje en ik daarentegen moesten jaren elke woensdagmiddag naar Hoensbroek. Ik wil de gebroeders Stalmeier niet verwijten dat ze mij mijn muzikale toekomst door de neus hebben geboord, maar feit is dat ik me er nooit op mijn gemak heb gevoeld. We zaten er bij elkaar in een schoollokaaltje en een voor een moest iemand zijn of haar liedje voorspelen. De broer in kwestie liep, alsof hij niet kon aanhoren wat je speelde, ondertussen naar een gammel keukentje alwaar hij een bonbon in zijn mond wierp. Dat heb ik zelf gezien. Meerdere malen. Het weerhield hem er overigens niet van om luidkeels commentaar te geven op de fouten die ik ondertussen maakte. Bij liedje 80 mocht ik ervanaf. De Cosmovox werd ingeruild voor een rode gitaar die me roem en wilde vrouwen zou brengen. Daarover een andere keer meer.

In het licht van het bovenstaande doet het me wel enorm veel deugd dat ons zoontje James werkelijk gek is op alles wat met muziek te maken heeft. Hij trommelt, zingt en danst. Afgelopen zaterdag keken we samen naar aflevering twee van Herberg de Troost. Ik zag grote ogen en een grote grijns. Ik vertelde hem wie wie is in Herberg de Troost. James zegt Peesj tegen zichzelf. Niet zo raar dus dat hij sinds zaterdag om de haverklap Papoelsj zegt. Hij begint daarna trouwens altijd heel vettig te lachen. Waarom is me een raadsel, maar het lijkt me een goed teken.  Papoelsj speelt trouwens kitaar en Kren speelt monica. Dan weet u dat. Voor sinterklaas krijgt James een klein gitaartje en hij hoeft nooit naar orgelles, maar ik hoop wel dat hij altijd zo blij blijft van 'muzieke maken' als nu.

zaterdag 20 november 2010

Op reis

'Fysiek is altijd psychisch,' zeiden Van Kooten en De Bie jaren geleden al. Als grap, maar er zit wat in. Andersom ook trouwens, want mijn humeur lijdt stevig onder mijn lichamelijke ongemak. Ik slaap veel en slik meters paracetamol. Om weer te kunnen slapen. Dat schiet niet op uiteraard. Eigenlijk is er niks aan de hand: ik ben geopereerd en moet rustig herstellen. Maar dat lukt me dus niet. Ik wil stukjes schrijven, boeken lezen. Ik wil naar mijn werk. Mijn leerlingen zien. Ja echt. Dat kan nog even niet en daar heb ik geen vrede mee. Dan maar op reis in mijn hoofd dacht ik vanmiddag toen ik aflevering 2 van herberg de troost bekeek.
Gaat u mee?

De opnames die u ziet, zijn van de tweede vrijdagavond in Broekhuizenvorst. Het was een prachtig weekend. Ik was al enigszins gewend aan de omgeving, mijn bescheidenheid zat me niet al te zeer in de weg. Ik liep gemakkelijker rond, mijn hoofd was bekend en ik had niet het idee dat ik mijn aanwezigheid hoefde te verantwoorden. Daarbij kwam dat ik een bed en breakfast geregeld had, zodat ik echt drie dagen onder de pannen was en de omgeving volledig op me kon laten inwerken. Ik was die vrijdag vroeg in de herberg aanwezig. Desondanks was er geen parkeerplaats meer vrij achter de boerderij. Grote wagens van L1 vulden de ruimte. Ik liep door de poort naar binnen en stond een beetje besluiteloos bij de vuurkorf. Door het raam zag ik mensen van L1 met borden eten lopen. Ik had net gegeten. Bij Bram. In Swolgen. Aanrader. Graag gedaan. Ik keek naar binnen en zag Jack Poels ook met een bordje lopen. Een beetje in zichzelf.
Emil Szarkowics kwam naar buiten, net als Pieter-Nic van den Beuken die me op de schouder sloeg.
 'Ben je er weer?'
Ik voelde me welkom. We liepen naar binnen. Skinnie zat te glunderen in de kleedkamer, want hij was net bij de visagie geweest en de visagiste in kwestie had een onuitwisbare indruk op hem gemaakt. Voor de zekerheid had hij met zijn mobieltje een paar foto's gemaakt. Hij liet ze trots zien. Sjoerd kwam binnen en het leek alsof hij een masker op had. Hij zag krijtwit.
'Ik voel me niet helemaal lekker,' zei hij. Daar twijfelde niemand aan. Jack haakte in en zei dat hij net ook even een 'wegtrekker' had. Overigens was er niet overdreven veel compassie met Sjoerd. Tenminste, niet door Mo, die met krakende stem: 'Giet et al wat beater' zong. Een voorproefje van het nummer van Johnny Cash dat Marco Roelofs 's avonds zou zingen.
De tijd verstreek. De spanning liep op. Gelukkig kwam Bart Storcken binnen.
'Enne jònges? Good?'
Ik liep met hem en Emil de zaal in. Je moet ook weten wanneer je moet opzouten en mensen alleen moet laten. Vijf minuten later kreeg ik een dienblad met bier in mijn nek. De avond was begonnen. Een kwartier later zat de band op het podium. Sjoerd zag er nog steeds gebroken uit. Maar dat kon ook het overvloedige licht zijn. Ik wist het niet. Er zat spanning op de band en de gitaar van Jack begaf het. Maar na de pauze brak de zon door op de gezichten en na afloop in de kleedkamer hing Bart Storcken met zijn hoofd voor de camera, at Jack Poels een stukje livar-varken, lachte Tren zijn breedste lach en vroeg Skinnie om bloedworst. En Sjoerd?
'Niks aan de hand. Als ik kan drummen is alles goed. Dat is altijd zo.'

vrijdag 12 november 2010

Guess who's back?

Heeft u me gemist? Dat doet me deugd. De afgelopen negen dagen heb ik in het ziekenhuis gelegen. Bovendien is mijn zoontje in dezelfde periode ook nog eens twee dagen opgenomen geweest. Hij lag een etage hoger dan ik. Al met al, niet mijn beste weken dus. Maar goed, gelukkig zitten we nu gezellig samen op de bank. Ik ben bij lange na nog niet fit, dus verwacht niet meteen hele boekwerken van me. Maar 't kump good!
Ik heb wel alvast twee geweldige tips voor jullie. Vanavond op L1 (ook via l1.nl) een registratie van The Limburg Allstars. En morgen, zaterdag kunnen jullie de eerste aflevering van de registratie van herbergavonden zien op L1. Zin in? Ik wel. Vanaf dan, elke week op l1. Wedden dat ik tegen die tijd ook meer praatjes heb? Over leuke plannetjes bijvoorbeeld, want die zijn er dus wel degelijk.

zondag 31 oktober 2010

Bleecker Street

We moesten ons haasten. De andijviestamppot lag net achter de kiezen toen ik de gemiste oproep zag: Mo Jones. Het was al een afspraak met weerhaken, want een paar dagen geleden dacht ik nog dat hij op de zaterdag van 'Meccjazz' zou spelen. Gelukkig leest Mo mijn stukjes. Hij belde me op om te zeggen dat hij toch echt vrijdag moest spelen. Ik paste het stukje 'Maart' en mijn programma aan.
Ik belde hem meteen terug.
Hoe laat was ik eigenlijk van plan te komen; om half zeven werd hij geïnterviewd en hij moest mij de polsbandjes persoonlijk overhandigen, want ze deden hier, typisch Maastricht, erg moeilijk. Het stukje achter de komma sprak hij luid en duidelijk uit en bij 'typisch Maastricht' zette hij de caps lock voor de zekerheid nog even aan. Ik vermoedde dat hij wat mensen wilde laten meegenieten. 
Hoho, niks mis met Maastricht, hè. Dat zeg ik niet. Een prachtige, pittoreske vestingstad, werkelijk waar. Ik begrijp dan ook best dat de inwoners van 'petit Paris' trots zijn. Sommigen lopen het pad van trots jammer genoeg echter helemaal af tot aan de poel van arrogantie. 

We waren netjes op tijd. En niet alleen; toen ik naar rechts keek op de parkeerplaats zag ik lange witte haren wapperend onze kant op komen. Emil Szarkowics was er dus ook. U krijgt allemaal de hartelijke groeten. Logisch trouwens dat hij er was: hij speelt ook in de Mo Jones bigband.
De zaal waar het optreden zou plaatsvinden was voor de gelegenheid gezegend met de naam 'Bleecker Street'. Een wel hele funky benaming voor het grijze congreszaaltje. Gelukkig werkte de dimmer van het licht goed, maar als je je echt in Greenwich Village New York City had willen wanen, had je verboden middelen moeten nemen.
Marc Huynen, met wie Mo samen het hart van de band vormt, kondigde de band maar aan omdat de organisatie op dat moment wellicht belangrijker zaken te doen had. Ten onrechte.




Het licht dooft nog wat meer en dan begint the Mo Jones bigband te spelen. Na een instrumentaal begin, komt Mo de zaal binnen. Strak in het pak, scherp als een Sabatier-mes. Hij schudt naar goed gebruik de hand van Marc Huynen en springt het podium op. Naar zijn Hammond, die zuigt, gromt en blaast. De band speelt 'Never part of me' en Mo zingt!  Mo zingt die dorre powerpointzaal via Ray Charles, Van Morrison en Nat King Cole helemaal naar Bleecker Street. En geloof me, dat was een end.













dinsdag 26 oktober 2010

Maart

Hij staat erop hoor, de recensie van die prachtige avond in een prachtige schouwburg en wel hierrrr. En nu gaan we weer vooruit kijken. Was het maar al maart vindt u ook niet? Maart is een uitstekende maand. Toen ik Jack Poels voor het eerst interviewde, zei hij bij het afscheid:
'Weej zeen os in mart.'
Ik dacht toen nog: jaja, Jack Poels, dat kun je wel zeggen, maar dat moet ik nog zien. Nou ja, dat ik hem zou zien in maart geloofde ik nog wel, maar dat ík ook gezien zou worden, daar had ik nog zo mijn twijfels over. Onterechte twijfels. Hij hield woord. Meer dan hij toen waarschijnlijk voor mogelijk had gehouden. Ook komend jaar wordt maart weer prachtig. De voorbereidingen zijn al weer begonnen: het zoeken van een mooie herberg, het brainstormen over de invulling van de avonden. Maar één ding is zeker, of eigenlijk twee dingen: binnen ruikt het naar verse soep en er speelt een heel fijn bandje.

Als ik meer weet, zijn jullie uiteraard de eersten die het horen. Maar nu moet ik even door. Het stuk over Marco Roelofs waar ik zo mee worstelde, dat is op een haar na geveld en donderdag aanstaande heb ik een inspirerende afspraak met een vrouw. Over de herberg. En vrijdag? Vrijdag zou het maar zo kunnen dat ik 'a real mean Hammond' hoor. Van Mo Jones, die trouwens de muziek schreef voor 'Lente in Limburg'.

klik maar, dan is het al een beetje maart.

zaterdag 23 oktober 2010

Matchday

Een warming up is absolute noodzaak in de topsport, maar het draait uiteindelijk natuurlijk om de prestaties binnen de lijnen. Als Herberg de Troost-watcher ben ik in de eerste plaats benieuwd hoe de mannen van de Herberg renderen in een ander team. Ik doe de rest van de spelers natuurlijk ernstig tekort als ik hun verrichtingen niet meeneem in mijn voetbalanalyse. Wees gerust, die analyse komt. Maar niet hier. Niet in het clubblad van Herberg de Troost. Waar wel? Op http://www.8weekly.nl/, een webzine dat niet alleen bericht over muziek, maar ook boeken, films en theater beschouwt. En voetbal dus. Tenminste voor deze éne keer. Als het meezit, staat de recensie begin volgende week op de site. Als het tegenzit, eh later.

Laten we simpel beginnen. Zonder Tren was deze wedstrijd niet gespeeld. Tuurlijk, Jan Smeets fungeerde als coach. Hij bracht om de paar liedjes een nieuwe spits in. Maar die nieuwe spits kon alleen maar excelleren omdat Tren een goed team had samengesteld. Bovendien had hij gezorgd voor chemie tussen de verschillende spelers. Hoe? Door veel training en veel talent. Zowel muzikaal als organisatorisch. De eigenlijke coach was dus niet Jan S, maar Tren van E. Dat u dat weet.


Bij het opbouwen van een team begin je van achteruit. Dat is een voetbalwet die niemand betwist. De basis moet goed zijn. De basis was goed, want Sjoerd Rutten leidde de verdediging. Een blok beton die geen tel te laat komt. Klaar. Daar hoef je je geen zorgen over te maken.
Je moet iemand in je team hebben die een klassieke traptechniek heeft. Om openingen te creëren. Iemand die kan verrassen. Vaak hebben dit soort spelers lang wit haar. Niet altijd, maar wel vaak. Dat was ook nu zo. Je hoeft niet eens Heerlen uit om hem te vinden. Emil Szarkowics dus.
Er komen elke wedstrijd weer momenten dat het niet loopt, dat er iets moet gebeuren. Je hebt een aanjager nodig. Iemand die het team op sleeptouw neemt zodat het een versnelling hoger gaat spelen. Die de boel wakker schudt. Mag ik u voorstellen aan Marco Roelofs?
Uiteraard moet je soms ook temporiseren. Rust en kalmte bewaren. Overzicht houden. Tactisch slim zijn. Gogme. Met fijne, subtiele passjes de tegenstander ontregelen. Skinnie centraal op het middenveld en het is geregeld.


Het publiek wil ook wat. Er zitten duizenden mensen op de tribune. Die willen houden van hun helden. Publieksspelers lokken publiek. Kinderen willen zijn handtekening. Vrouwen minstens zijn foto. U weet wie ik bedoel: Mo Jones.


Eigenlijk moet je je tegenstanders vooraf  het gevoel geven dat ze kansloos zijn. In de spelerstunnel weten ze het eigenlijk al: hier valt niks te halen. Laten we de schade maar beperken. Dan heb je een beer van een spits nodig. Eentje die uit alle hoeken en standen het net weet te vinden. En vervolgens zet je die spits doodleuk op de bank om hem pas aan het eind in te brengen. In Volendam noemen ze hem bevend Jeck Poels. Wij mogen gewoon Jack Poels zeggen.

Als je de tegenstander helemaal aan gort wilt spelen, ga je als coach zelf de laatste tien minuten meespelen. Je speelt dan 'Seizoenen' om duidelijk te maken dat geen weer of wind je vanavond tegenhoudt.

En dat ziet er zo uit (alle voetbalfoto's zijn trouwens van Jos Vogels):

Voetbalplaatjes

Op mijn achtste speelde het Nederlands elftal het wereldkampioenschap in Argentinië. Achteraf begreep ik dat het een zeer beladen WK was. Daar hoefde ik toen gelukkig mijn hersentjes nog niet over te breken. Waar ik me wel druk om maakte, was het vullen van mijn Panini-voetbalboek. Ik kreeg het niet vol, helaas. Zeven plaatjes miste ik. Die vond ik vandaag en dus is mijn album, zij het met terugwerkende kracht, compleet!












vrijdag 22 oktober 2010

Warming up

Ik ben er lang niet geweest, in Heerlen. Vroeger gingen we op stap in Geleen en als we eens echt gek deden, pakten we de trein naar Maastricht of meer naar het noorden, naar Susteren of Echt. Toen ik later buiten Limburg ging wonen, verdween Heerlen helemaal uit mijn hoofd. Ik sprak de clichés die over Heerlen rondgaan niet uit, maar ze zaten wel in mijn hoofd. Tot gisteren. Het begon al toen ik de weg vroeg naar het theater. Een uiterst vriendelijk heerschap wees me de weg en hij leek zowaar ontzettend trots te zijn op zijn stad en zijn theater. Een geheel nieuwe ervaring.
Binnen in het theater begrijp ik waarom. Heerlen heeft een fantastische zaal. En daar sta ik dus ineens voor het optreden om te kijken naar de elftalfoto van de Limburg Allstars. Ik heb er veel zin in, maar toch; ik zie het allemaal nog niet helemaal voor me. Leon Verdonschot als scheidsrechter? Jan Smeets als coach? Voetbaltenues? Ik vrees toch een beetje te veel lolligheid. Ongegrond zo blijkt al snel. Binnen zitten, staan en lopen overal muzikanten. Skinnie nipt aan een kopje koffie. Zijn broer Mo loopt rond met een gek mutsje op zijn hoofd. Emil Szarkowics gooit zijn haren nog eens naar achteren. Sjoerd Rutten rookt rustig een sigaretje. Zijn ogen glinsteren. Marco Roelofs ziet er uitgerust en opgeladen uit.  Stevie Ann wordt nog even geïnterviewd en Jack Poels loopt op voetbalsokken rond, want hij mist zijn schoenen. Ook bij Frans Pollux ontbreekt het juiste schoeisel. Hij overweegt hardop om even Heerlen in te gaan om voetbalschoenen te kopen. Iedereen zijn eigen voorbereiding dus. Met één overeenkomst: ze willen het podium op. Samen spelen. En snel. Dit komt goed.
Daarna zie ik Fred Houben en Pieter-Nic van den Beuken, de organisatoren van de Herberg de Troostoptredens. Zij verzorgen ook nu de aankleding. Mijn bloeddruk zakt meteen. Dit wordt helemaal niet té lollig. Dit gaat gewoon helemaal kloppen. Ik kijk opzij en ik zie Tren. Ik herken zijn blik van de eerste avond in Broekhuizenvorst. Die blik is niet gemakkelijk uit te leggen als je het woord 'focus' wilt vermijden. Hij lacht dan vrij breed, maar houdt ondertussen zijn omgeving scherp in de gaten en geeft hier en daar wat korte, motiverende aanwijzingen. Misschien komt de term gezonde wedstrijdspanning nog wel het beste in de buurt. Je voelt wel enige spanning, maar de stress loopt ook weer niet zo hoog op dat je er niet van kunt genieten. Als ik de blik van Tren zie, weet ik: dit zit geramd. Dit wordt 3-0, als het niet meer is. Daar kan zelfs de scheids niets aan veranderen.

Na de reclame zijn we bij u terug.

zondag 17 oktober 2010

Gouden oren

Om mijn rechterpols zit een fluorescerend geel bandje waarop 'Festyland 2010, artist zaterdag' staat. Mijn vrouw vroeg vannacht of ze het door moest knippen, waarop ik ontkennend antwoordde. Ik geef meteen toe dat ijdelheid één van mijn meest ingesleten zonden is en ik verheug me er eerlijk gezegd wel een beetje op om op school een beetje te patsen met dat bandje. Bij een aantekening op het bord valt dan toevallig mijn mouw wat omlaag waardoor het gele bandje onmogelijk te missen is.

'Wat is dat, meneer?!'
'O niks, ik moest spelen op Festyland, als je het per se wilt zien, kijk maar hier staat het: artist.'

Inmiddels weet ik dat je leerlingen werkelijk alles kunt wijsmaken. De geheimen van het voorzetselvoorwerp zijn een ander verhaal, maar voor de rest kun je het zo gek maken als je zelf wilt. Ik heb ze verteld dat ik Ibrahim Afellay geïnterviewd heb en dat ik met Chantal Janzen in een studentenhuis woonde. Je moet zo'n verhaal natuurlijk ook een beetje leuk voor jezelf maken, anders kun je het niet goed brengen.
U kunt dat kinderachtig vinden, dat mag. Het gaat me ook niet om dat bandje an sich. Maar het is wel zo dat elke keer als ik een randje geel onder mijn trui uit zie komen, moet denken aan gisteravond. Ik heb een geweldige avond gehad, die ik hier niet helemaal prijsgeef, maar bewaar voor het boek. Sorry. Die avond had ik te danken aan Mike. Mike is Mike Manders en dat is de geluidsman en mixer van onder andere Rowwen Hèze en Herberg de Troost.  Bovendien vormt hij in de studio een heilige twee-eenheid met Tren van Enckevort met wie hij samenwerkte bij de opnames van 'Langs de Weg'.
Herberg de Troost is meer dan het bandje alleen. Er werken veel mensen, meer of minder achter de schermen, hard mee om het project te laten slagen en Mike is één van die mensen. Wat heet. Mike is er altijd. En Mike zorgt dat het goed klinkt. Dat is zijn taak en die neemt hij bloedserieus. Tekenend vond ik wat dat betreft de soundcheck voor het eerste optreden van Herberg de Troost in Broekhuizenvorst. Mike stond midden in de lege boerderij. Hij keek en luisterde vooral. Hij deed twee stappen naar voren en één naar achteren. Liep vervolgens helemaal tot aan het podium, boog zich over de monitor van Jack Poels en legde zijn oor haast liefdevol tegen de box. Alsof die lekker warm aanvoelde.
Jack Poels vertelde me over Mike dat hij een winkel subiet verlaat als het geluid uit fase staat. Jack voegde nog toe:
'Dat hoor jij niet, dat hoor ik niet, maar Mike hoort dat wel en die kan daar niet tegen.'

Ik vind dat schitterend. Een geluidsman die ook nog eens Mike heet en supermarkten verlaat omdat het geluid niet deugt.
Gisteren rond elven toen zijn werk erop zat, legde hij me uit hoe het precies zit met geluid dat in en uit fase staat. Hij gebruikte de plastic lepeltjes van de koffie om zijn woorden te visualiseren. In het kort komt het er op neer dat geluidsgolven doorgesneden worden. Geloof ik.
'Het is namelijk natuurkunde,' zei Mike. Mike heeft trouwens geen natuurkunde nodig. Die heeft gouden oren.

vrijdag 8 oktober 2010

Goud

Vorige week woensdag kwam ik Tren van Enckevort tegen. Zo maar in het wild.  Ik liep naar Van Leest om te kijken of 'Zilver' er al lag. Hij stond samen met zijn vriendin voor de winkel. Hij had hetzelfde gedaan. Even kijken. Heel menselijk. Als het boek er komt, ga ik ook kijken. Van de Bruna tot de Broese. Ik vertelde hem dat ik op weg was naar de kapper. Hij keek even, liet een korte pauze vallen en zei toen met een goeie grijns:
'Lijkt me geen slecht plan.'
Verder vertelde hij dat het optreden met de Limburg Allstars ontzettend leuk wordt. Het is nu de tweede keer dat ik dat noem, dus als je nu niet gaat, is het echt je eigen schuld.
Ik liep naar de kapper die op zich al een eigen blog waard is. De baas heet zoals het hoort Antoine en hij was vandaag gekleed in een halflange oliebroek waaronder hij leren klompen droeg. Hij had ook ineens weer haar, wat op zich natuurlijk een pre is voor een kapper. Tenminste, dat vind ik. Overigens knipt Antoine mij uiteraard niet. Hij knipt überhaupt niet veel, maar loopt voornamelijk rond en vervult een adviserende rol. Zo raadde hij mijn kapster ooit aan (ik heb de mooiste uitgekozen, je moet wat) een witte streep door mijn haar te verven. Noem me ouderwets, maar ik was het hier niet mee eens.
De kapper combineer ik altijd met de platenzaak aan de overkant. Daar bestelde ik 'Zilver' op vinyl. Ik had de plaat afgelopen maandag kunnen ophalen, maar dat heb ik nog niet gedaan. Dat is vreemd, nietwaar?

Ik ken hem pas twee jaar en twee maanden. Hij dimt het hardste tl-licht in één glimlach en bevestigt alle clichés in het kleinste gebaar.
'Doa mot mich neemes aankòmme'. Ons zoontje James. We hadden Marlies opgehaald van Schiphol en James reageerde niet des James; dat wil zeggen hij kroop niet onder het hekje door om zijn moeder te begroeten. Hij rende niet naar haar toe. Niets. In de trein sliep hij op een bankje. Diezelfde maandagmiddag reed ik veel te hard naar het ziekenhuis waar ik twee jaar tevoren met natte ogen van geluk en keihard 'Vader' op de speakers vandaan reed. We hoefden niet lang te wachten in het ziekenhuis. Binnen een kwartier had James een eigen kamertje in het 'Catrien'. Gelukkig ging het steeds beter met hem en vandaag tijdens het vierde lesuur werd ik gebeld door mijn vrouw.
'Hij mag naar huis, kom je?'
Ik vertelde mijn leerlingen dat ze de spullen konden pakken en mochten gaan. Dat vonden ze niet heel erg, of misschien waren ze gewoon wel heel blij voor me, dat kan ook, want het zijn goeie gasten.
Rond enen vanmiddag waren we thuis. Eindelijk met zijn drieën. Bij de post lag een pakje van 8weekly, de website waar ik voor schrijf. Een recensie-exemplaar van 'Zilver'.  Zilver op een gouden dag.

dinsdag 28 september 2010

Megje van Vermeer

Het gaat goed, dank u. We zijn over de helft mijn zoon en ik. Het huis slibt langzaam dicht, maar we hebben het heel gezellig. Toch vind ik dat dit jongensfeestje zo langzamerhand wel lang genoeg geduurd heeft. Als je zelfs de gekke trekjes van iemand gaat missen, dan weet je hoe laat het is.
Het schudden met het kussen voor het slapengaan. Daar is namelijk altijd iets mee aan de hand, met dat kussen van haar. Het dekbed zit trouwens ook zelden goed in de overtrek. Lig je net lekker, moet dat hele dekbed even fladderen boven het bed. Weer of geen weer. Dat moet.
'Anders kan ik echt niet slapen, als dat niet goed zit. '
Ze heeft trouwens eigenlijk ook nooit de goeie schoenen. Of, ze zijn wel goed, maar weer net niet voor deze of die gelegenheid. Een leuk kort jasje zou trouwens ook handig zijn. Dat getreuzel waar ik me altijd aan erger; eigenlijk getuigt dat van een innerlijke rust waar deze jongen hier een flinke punt aan kan zuigen. 
Mocht het nog niet duidelijk zijn, dan wil ik het best nog een keer opschrijven hoor. Ik mis haar. En wat doe je dan, als man alleen? Juist. Troost zoeken. Nee, schrik maar niet. Het komt allemaal goed.
's Ochtends in de auto draai ik altijd de eerste vijf liedjes van 'Langs de Weg' en als ik terugrijd en James ophaal, draai ik 'Verder naar vroeger' twee keer en voeg daar 'Guiness' aan toe. Elke dag. Structuur mensen. Belangrijk. 
's Avonds luister ik 'Zilver' de nieuwste Rowwen Hèze. Favoriet 'Megje van Vermeer' soms wel vier keer achter elkaar. En alle vier de keren loopt er zo'n rillinkje van rechtsboven in mijn nek naar links onder mijn schouderblad. Lijkt me een Teken. Hotel New York, Rotterdam. Het kwam er nooit van. Maandag komt ze terug. Tien over vijf 's ochtends. Als ze op tijd is.
Maandag komt ze terug. Als ik nou eens gewoon boek. 


maandag 20 september 2010

Thermische beveiliging op oververhitting

Daar gaat ze. De te zware rugzak die ze van haar zus geleend heeft op haar rug. Een kleinere met de handbagage van voren. We lopen niet mee, James en ik. Vanwege de emoties. Dus sleept zij zich beladen met kilo's naar station Beukenlaan om vandaar naar Schiphol te gaan. De klomp die zich gisteravond zo ongeveer halverwege De Zomer Voorbij met Jan Smit ongemakkelijk in mijn borst nestelde, schiet bijna los. Hij hangt aan een zijden draadje. Mijn zoontje op mijn schouder schreeuwt om nog één kusje van mama. Dat willen we allemaal wel. Ze kijkt nog een keer om.
'Ga maar naar binnen.'
Dat doe ik.
Jack Poels heeft een speciale gadget om te grote woorden en dik sentiment uit zijn teksten te houden. Elk woord wordt gewogen. Gaat naar een speciale kamer in zijn hoofd en moet langs een thermostaat die thermisch beveiligt op oververhitting. Welnu, die thermostaat is hier kapot. Of hij staat verkeerd afgesteld, daar ben ik nog niet helemaal uit.
'Als je niet kunt slapen, dan denk je maar aan leuke dingen, dan rust je ook uit.'
Tip van mijn vader. Ik heb wat afgedacht tot nu toe en ik ben al veertig, hoewel je dat niet zou zeggen. Goed, aan leuke dingen denken dus. Ik word heel rustig van de Eilanden. De Wadden om precies te zijn en dan vooral Schiermonnikoog. Ik ben ook wel eens op Texel en Ameland geweest, maar dat is lang geleden. Sinds ik mijn vrouw ken, komen we elk jaar zeker één, liefst twee keer op Schiermonnikoog. Toegegeven, we zijn een keer vreemd geweest op Vlieland, maar dat had niks te betekenen.
Over Terschelling hoor ik ook altijd goede berichten. Daarom vond ik het ook wel mooi dat Terschelling de running gag was op de dag dat ik de heren van Herberg de Troost voor het eerst ontmoette. Ze speelden bij Spijkers met Koppen in Utrecht. Op de bovenverdieping van het café stonden schalen met broodjes. Ik zat er als een uilskuiken bij en probeerde uit te vogelen hoe de verhoudingen in de band lagen. Ondertussen mat ik mezelf een relaxte houding aan.
Mo Jones had het hoogste woord en zat Jack en Tren een beetje te stangen over Oerol waar Herberg de Troost blijkbaar een uitnodiging voor gekregen had. De drukke agenda verhinderde een daadwerkelijk optreden. Jack leek daar een beetje mee in zijn maag te zitten, maar liet de speldenprikken van Mo maar gaan. Later in de radioshow paste hij 'Seizoenen' aan en zong: 'Nee, Oerol, da's pas leuk!'
Oerol ging niet door voor de mannen van de Herberg. Toch zou een eilandbezoekje heel goed zijn. Al is het maar om inspiratie op te doen. Voor de echte herberg bijvoorbeeld.  Laat nou net op Schiermonnikoog hét hotel van Nederland staan. Met een gelagkamer waar je u tegen zegt.  Ik heb het personeel van dat hotel eens proberen te vangen in de volgende woorden:



Blauwe kiekendief
Ik was benieuwd hoe het rookverbod bij Hotel van der W gevallen was. Niemand rookte toen ik binnenkwam en dat verbaasde me. Het hotel kenmerkte zich in het verleden door de stevige rookpluim die er in de gelagkamer hing. Het personeel leek mede aangenomen te zijn op voldoende rookervaring. 
Ook op andere schijnbaar irrelevante eigenschappen voor het hotelbedrijf trouwens. Om te beginnen is er aan iedereen iets niet helemaal in de haak. Het merendeel van de obers loenst. Waarschijnlijk is dat om een werkelijkheid te achterhalen die gewone mensen niet kunnen zien. Dat vermoed ik tenminste. Iedereen draagt een pak. Maar en dit luistert heel nauw, nu goed opletten! Het pak moet net niet helemaal lekker zitten. Te korte broekspijpen bijvoorbeeld zijn goed. Een rare vlek net onder de kont, prima! Heel ruim of het jasje knellend om de buik. Mag ook. Vrouwen in de bediening? Liever niet. Tenminste niet in de gelagkamer. En roken dus. Shag. Liefst gedraaid uit een leren shagbuil. Op elk onbewaakt moment. Tijdens het tappen ligt er altijd een shaggie te smeulen in zo’n metalen asbak.
Maar dat was er allemaal niet meer. Misschien laat op de avond na het sluiten van de gordijnen. Maar ’s middags dus niet.
Het personeel is geheel verweven met het hotel. Je vraagt je af of de obers, want dat zijn het, na hun dienst even oplossen om vervolgens de dag erna weer geactiveerd te worden.
In dit kader was het voor mij dan ook uiterst teleurstellend één van de keyfiguren des hotels (denk aan een magere ex-postbode of brandweerman, met een hangend oog en voldoende onderhuidse woede om in korte tijd heel veel schade aan te richten), buiten het hotel te zien. En niet om een bestelling op het terras op te nemen, wat ik volkomen legitiem zou vinden. Liefst een beetje zwierig, zichzelf een klein, fijn grapje gunnend. ‘Verse jus? De jus is hier altijd vers, meneer!’ Met een opschrijfboekje waarin het biermerk van het hotel staat. 'Brand'. Opschrijven, puur voor de vorm. Het hoort er nu eenmaal bij. Bij het oberen. Hoeft niet, want hij onthoudt alles! Soms schrijft hij ook heel andere dingen op. 'Boot'. Of 'blauwe kiekendief'.
Maar nee, ik zag hem uit de Spar-supermarkt aan de overkant van de straat komen. Hij keek onrustig rond. Toen verdween hij weer en even later - en dat vond ik wel weer heel goed - zag ik hem op een ouderwetse herenfiets wegfietsen met één hand aan het stuur en één hand geroutineerd rustend op een groene krat Heineken die op het bagagerek stond. 
Gelukkig had hij zijn pak aan, de panden van zijn jas waaiden omhoog.


Zeg nou zelf, daar moet je toch geweest zijn? Ik was er in elk geval wel even net. In mijn hoofd. De thermostaat staat weer goed. De kleine wordt zo wakker en dan gaan we naar de speeltuin. En morgen?
Morgen komt ze terug. Bij wijze van spreken dan.





vrijdag 17 september 2010

China

Ik mag dan in Geleen geboren zijn; ik groeide op in Puth. Puth is een bergdorp dat uitkijkt over Schinnen en Geleen. Het is voorstelbaar dat jullie Puth niet kennen, daarom enige achtergrondinformatie. Puth is uitstekend bereikbaar via de plaatselijke verkeersader. Deze petit-périphérique bestaat uit twee delen. Mensen die vanaf Geleen Puth naderen, komen via de Geleenstraat binnen. Vanuit Schinnen maak je je entree over de Kerkweg.
Toen ik er nog woonde, waren er vier cafés waarvan er nu bij mijn weten nog twee over zijn. Eten kun je uitstekend in Puth. Bij Van Aken bijvoorbeeld, de friettent die door iedereen 'Bert' genoemd wordt. Daartegenover ligt Bakkerij Extra (Petra van Extra) en verderop, tegenover het huis waar ik van mijn achtste tot mijn achttiende woonde, ligt de winkel van Frans van de Smjeed. Hier is alles te koop en als het niet te koop is, bestelt Frans het. Desnoods helemaal in Holland. Vergeet ik iets? Ja, 'de fanfaar'. Die heet uiteraard Koninklijke Fanfare St. Caecilia. Wereldkampioen geworden trouwens, ooit,  in een bepaalde klasse die ik nu even niet paraat heb. Zelf heb ik ook even bij de fanfare gezeten. De details van dit hoofdstuk zal ik jullie besparen, maar er heeft een tijdlang een bugel in de kast gelegen. Op de grond, onder de plank met de voetbaltruitjes. Ik kreeg hem alleen niet aan de gang.
Puth dus. Of eigenlijk Puth-Schinnen. De naam Puth-Schinnen maakt nogal wat los bij mensen in de buurt en zelfs bij lieden verderop, in de krochten van onze prachtprovincie. Hoe vaak ik het volgende niet heb moeten aanhoren: 'Pöth-Sjinne??  Pöth-China, bedoelsze zeker. Kiek dae hie, dae kömp oet Pöth-China.' En dan liefst heel hard. In je oor, met een kegel van veel bier en met gratis slagen op je schouder.
Nou komt ie trouwens: de brug waar je met je klompen overheen kunt lopen. Mijn knappe vrouw gaat aanstaande maandag naar China. Twee weken lang. Naar Shanghai en Jingdezhen. Voor de Kunst. In den beginne vond ik het prachtig:
'Zo'n kans krijg je maar één keer. Geniet ervan. Wie weet krijg je wel allemaal nieuwe ideeën.'
Dat soort dingen zei ik allemaal. Bloedserieus, want hier maak je geen grappen over. Het komt nu alleen wel heel erg dichtbij. De komende weken pas ik op James die juist de laatste dagen, alsof hij het aanvoelt, behoorlijk op de moeder gericht is.
Even geen Troostafspraken dus. Daarna uiteraard wel; er zit behoorlijk wat in het vat. De Limburg Allstars bijvoorbeeld, daar gaan jullie toch ook allemaal naartoe? En gelukkig heb ik fijne Troostmuziek. Volgens mij verschijnt er zelfs op zeer korte termijn een zwarte schijf van een zekere moederband. Ik kom die twee weken wel door. I'll keep you posted!

zondag 12 september 2010

Geen jokers

De zanger van Bad Edge mailde net. Over Adje. Ad had een lange zwarte jas, regelde de bandjes in Cartouche en wist derhalve van wanten. Ad was dus de manager. Dan hoeft u daar ook niet wakker van te liggen vannacht.
Tussen neus en lippen gaf hij me ook nog wat andere informatie. Luister daarom goed naar het volgende: daar waar ik 'Cartouche' zei, moet 'station Tienray' staan. Stop de tijd.
Ik zet geen jokers in.

Adje

De avond van Nederland-Brazilië kregen onze havo-leerlingen hun diploma uitgereikt. Ik weet dat nog goed. Het was tropisch warm in de aula en de leerlingen waren uitgelaten, misschien wel meer van de winst van ons voetbalelftal dan van de aanstaande diploma-uitreiking. Sommigen hadden oranje petjes op, anderen waren door het bier tijdens de wedstrijd al behoorlijk in de krullen gezet.  Eén leerling droeg echter een mooi stemmig pak. Zijn haar zat strak in de gel. Ik heb de jongen een jaar of vier in de klas gehad. Vier jaren waarin hij zich van een lastige puber ontwikkelde tot de volwassen jongeman die ik nu de hand schudde. Hij kneep stevig in mijn hand, keek toen achterom de volle aula in en zei met gevoel voor pathos:
'Hier doe je het dus allemaal voor.'
Dat gevoel overviel mij vanmiddag om vijf over half een. Locatie: Pop-ei, Klokgebouw, Strijp S, Eindhoven. Daar stond ik dus op die platenbeurs waar ik naartoe zou gaan, weet u nog? Ik had zo'n beetje alle bakken gehad en inmiddels een ferm stapeltje platen onder mijn arm verzameld.
Hoewel ik redelijk tevreden ben, loop ik nog niet himmelhochjauchzend rond. Mijn ontbrekende Dylans bijvoorbeeld, die ontbreken nog steeds. Ik spit nog een keer door de bakken waar ik anderhalf uur geleden begonnen ben. Met name de bak 'collectors' kijk ik nog eens goed door. De verkoper is een lijzige, oudere man die op betweterige toon een potentiële klant toespreekt. Ik luister half en in gedachten trek ik een plaat naar boven. Een grijze plaat. Een jaren tachtig hoes. Ik kijk nog een keer goed. Ik geloof zelfs dat ik de plaat verder naar achter houd. De leesbril komt steeds dichterbij. En ja hoor: Bad Edge! Bad Edge dus,  de eerste band van Jack Poels. Op de achterkant van de hoes staat een piepjonge, ultraslanke Jack Poels die tegen de deur van jongerencentrum Cartouche in America leunt. Die plaat moet ik dus hebben. Voor op de hoes staat de prijs. Ik doe alsof ik die niet kan lezen en vraag tegen beter weten aan de man die iets van een heel lang konijn heeft, wat dat moet kosten, die plaat. Hij bevestigt wat ik eigenlijk wel weet en dat is me echt veel te gortig. Ook aan mijn gekte zijn grenzen. De man vraagt of ik een aanbieding in de buurt van het bedrag wil doen, maar ik zeg dat het echt te veel voor mij is. Ik doe alsof ik wegloop, maar omdat ik voel dat er misschien toch nog wat te halen valt, blijf ik een beetje drentelen. Dan halveert de sympathieke verkoper in één keer de prijs. Oké, je kunt er nog steeds een keer goed van stappen, met shoarma na afloop en ik ga die plaat niet heel vaak draaien, maar daar gaat het dus helemaal niet om. Dat heeft er zelfs niets mee te maken. Inpakken en wegwezen dus. Ik bedank de goedheiligman en ik zeg hem dat ik heel blij ben. 
'Dat zie ik,' zegt hij.

En dus zit ik nu breed grijnzend op de bank en lees het inlegvel:

'Bad Edge speelt, naast enkele covers, eigen muziek. Strak, eigenwijs en volgens Jantje een beetje te hard.' 
'Bel Adje' en dan een heel oud telefoonnummer dat na het kengetal slechts drie cijfers telt.

Toch eens vragen wie Adje is.








I just called to say I love you

Als ik mijn rijke en gelaagde persoonlijkheid in één woord zou moeten vangen, is 'nerd' niet het eerste wat in me opkomt. Ook het laatste niet trouwens. Ik ga bijvoorbeeld zo naar een platenbeurs. Denkend aan zo'n beurs zie ik schichtige mannen, een linnen tasje om hun schouder, met geoefende vingers langs platenhoezen gaan. Altijd mannen. Soms zijn er ook wel vrouwen aanwezig, maar die staan erbij als mannen in een schoenenzaak: ongeduldig.
 'Neem die plaat nou maar, als je hem mooi vindt. Zullen we zo gaan?'
Zo werkt het dus niet. Juist in die laatste bak kan die ene Dylan liggen die je nog niet hebt. Bovendien moet je wikken en wegen tot je een ons weegt. Ik leg twee Roxy Musics terug, maar pak dan wel die duurdere Marvin Gaye bij die kraam daar achter. Als die er nog is. Daar kun je geen vrouw bij gebruiken, bij die beslommeringen. Vandaar dus dat er nauwelijks vrouwen zijn. Ze mogen uiteraard wel achter de bar staan. Graag zelfs, dan kun je na afloop op je kruk peinzend je nieuwe aanwinsten bevingeren terwijl je met een steelse blik checkt of het leuke meisje achter de bar Nick Drake ook kan waarderen. Mooie momenten zijn dat. Maar ik laat me nu gaan.
Sinds een jaar of vijf heb ik weer een platenspeler en sindsdien kan ik geen platenbak zomaar voorbij lopen. Zoals bij alles in het leven heb ik me ook bij mijn nieuwe hobby bepaalde regels op moeten leggen. 'Maat houden' is namelijk niet mijn sterkste punt. Daarover een andere keer meer. In boekvorm wellicht. Regels dus, om maat te houden. De hoofdregel is dat ik alleen bepaalde muziek op vinyl koop. Muziek met een eh, bewezen authenticiteit: ouwe soul, ouwe jazz, streng geselecteerde gitaarbandjes en singer-songwriters. Verder maak ik vooraf lijstjes om te voorkomen dat ik platen koop die ik niet ga draaien. Lijstjes maken is behoorlijk nerderig, dat geef ik grif toe. Maar wel leuk om te doen. In 'High Fidelity', een boek van Nick Hornby dat ook mooi verfilmd is trouwens, wordt het lijstjes maken tot kunst verheven. Dat begint al op de eerste bladzijden als de hoofdpersoon een lijstje maakt van zijn exen en de impact beschrijft die zij op zijn leven gehad hebben. De hoofdpersoon werkt in een platenzaak waar de werknemers de hele dag lijstjes maken. Tien beste intro's van Beatlesnummers, dat werk. Het is een streng gezelschap dat de do's en don'ts scherp afbakent. Zo komt er op een bepaald moment een klant binnen die 'I just called to say I love you' van Stevie Wonder wil kopen. De arrogante verkoper weigert hem deze plaat echter te verkopen.
'Waarom dan?' wil de verbaasde klant weten.
'Because it's crap, that's why.'
Gelijk heeft hij. Het leven is te kort voor 'I just called to say I love you'.
De man had naar Herberg de Troost moeten vragen. Die had hij vast wel gekregen. In de ideale wereld zelfs op vinyl.

maandag 6 september 2010

Ik heb zin

Het is koopzondag in Utrecht en de zon schijnt. De stad is vol, maar café Maria aan de Mariaplaats ziet er stil uit. Het is twee uur 's middags. Skinnie speelt hier om drie uur. Ik ben te vroeg. De barman, tenminste ik vermoed dat het de barman is, rookt op het stoepje voor de kroeg een sigaret.
Ik loop een klein rondje, verman me en ga naar binnen. Daar zie ik de rokende barman weer. Zijn jas hangt over een kruk. Maria is pas net ontwaakt. Ik vraag tegen beter weten in of Skinnie al binnen is en bestel een espresso. Nadat ik die opgedronken heb, loop ik nog een keer de stad in. Ik eet een ijsje.
Als ik terugkom, zie ik Skinnies auto. De grijze Ford Granada van bijna vijfentwintig jaar oud is niet te missen. Skinnie zelf is er ook. Net als zijn sidekick Tom Lanjouw en manager Eric Breukers. Ze bouwen op en soundchecken. En dan zijn ze er eigenlijk wel klaar voor. Alleen, klein detail, er is geen publiek. Skinnie trekt een strakke zwarte blouse aan en rookt buiten een sigaret. We staan met zijn vieren buiten en kijken naar de vrouwen die langslopen. Dat gaat ons goed af. Hij trapt zijn sigaret uit en zegt zonder spoor van ironie tegen Tom:
"Kom, we gaan spelen. Ik heb zin."
En spelen gaan ze. Als je Skinnie en zijn broer Mo vergelijkt, hoef je niet lang te kijken om de verschillen te zien. Maar, er zijn ook grote overeenkomsten. En één daarvan zie ik vandaag. Zelfs voor een nagenoeg leeg café zie ik Skinnie doen wat hij het liefste doet: spelen.
Mo zit precies hetzelfde in elkaar. Hij vertelde me dat hij op vakantie in Spanje naar de plaatselijke kroeg ging. Daar had hij namelijk een piano zien staan. Of hij daar misschien 's avonds een paar uurtjes mocht komen spelen. Dat mocht Mo. Zijn vakantie was gered.
Hart en ziel voor muziek. Zonder concessies. En gistermiddag in Utrecht had je die kunnen voelen, ruiken en proeven. Gratis ende voor niks. Maar nee, Utrecht moest naar de H&M, de Hema en Halfords.  Ik maakte gelukkig een andere keuze.

zondag 5 september 2010

Schuurpapier

Mijn weekend stond in het teken van de twee broers in Herberg de Troost. Zaterdag bezoek ik 'Teun ten Top', een eerbetoon aan 'Zittesje jòng' Toon Hermans. Mo Jones treedt hier, in zijn eigen stad, op zijn eigen Markt, op met zijn bigband. Vandaag ging ik naar Utrecht om Skinnie te zien. Samen met vaste sidekick Tom Lanjouw speelt hij in tapasbar Maria. Het contrast tussen deze optredens is groot.
Vandaag schrijf ik in 'Schuurpapier' over Mo. Morgen in 'Ik heb zin' over Skinnie.

De Markt in Sittard is nog vrij leeg, maar grote verwachtingen gonzen. Bij de ingang krijg ik een strak blauw armbandje om mijn pols gesnoerd. Er staan toiletwagens, mobiele biertappunten en de terrassen zitten vol. Op strategische hoeken staan brede beveiligingsjongens met draden in hun oren. Het podium is het domein van de Mo Jones bigband die repeteert voor het tv-optreden van vanavond.
'Teun ten Top' is a big deal hier en alle toeters en bellen komen uit de kast. Limburgse sterren als Sjef Diederen en Jack Vinders zingen liedjes van Toon en worden daarbij begeleid door Mo's bigband. 
En dat, die bigband dus, is zeg maar helemaal Mo's ding. Zijn ogen lichten op als hij erover praat. De afgelopen dagen hebben Mo en ik een beetje langs elkaar heen gebeld. We hebben elkaars voicemails volgepraat zonder dat we daadwerkelijk een concrete afspraak voor vanavond hebben gemaakt. Ik sta dus een beetje onzeker op de Markt en kijk naar het toneel. Midden op het podium zie ik al snel de lange witte haren waaronder Emil Szarkowics zich bevindt. Hij kijkt op en maakt met zijn rechterhand het rock- en rollteken: vuistje gebald pink en wijsvinger naar voren. Probeer het maar eens na te doen. Het is niet moeilijk. 
Even later zie ik Mo aan de zijkant van het podium. Hij is druk in gesprek, kijkt even op, ziet me en gebaart me het podium op te komen. Helemaal op mijn plaats voel ik me daar bepaald niet. Ik heb het gevoel dat ik mensen in de weg loop. Dit is mijn plek niet en ik vraag me af of deze setting me op gaat leveren wat ik wil. Ik wil de bigband en Mo van dichtbij volgen en de magie vangen. De eredienst voor Toon lijkt me daarvoor bij nader inzien niet de ideale gelegenheid. Achter de schermen kijk ik naar de portocabins die leeg zijn: visagie, Jack Vinders, Mo Jones en Mo Jones bigband. Kale, lege wagens. Er staat een grote vrachtwagen van de Cinevideo group. Daarnaast staat een beveiliger met een snor. Uit de achterbak van zijn auto blaft een bewakingsherdershond een piep in zijn keel.
Een uur later opent Mo het optreden voor een volle markt met een klein breekbaar nummer. Zijn stem rafelt en schuurt en geeft het liedje daarmee, wat mij betreft althans, extra lading. Een uur later doet hij dat nog een keer vanachter de piano. Tussendoor treden andere artiesten op.  Het geluid is uitstekend, de Markt ligt mooi in het licht, de fragmenten van Toon op de grote tv-schermen zijn vaak hilarisch en de bigband speelt de liedjes van Toon Hermans vakkundig en met liefde.
Maar toch! Ik mis het schuurpapier van Mo's stembanden bij de andere artiesten en ik snap meteen dat zo'n hectische avond niet het moment is om achter de schermen overal met mijn neus bovenop te staan. Ik laat hem nu liever met rust. Ik wil Mo en zijn bigband opnieuw zien, in een andere setting, in een stomende zaal bijvoorbeeld, waar het mag rafelen, schuren en knarsen en waar de bigband duwt en pompt. Zonder televisie-opnamen die over moeten en zonder lege portocabins. Nee, ik wil in een volle kleedkamer zitten waar gelachen wordt en flessen wijn op tafel staan. Daar zit ik dan stil in een hoek en kijk ik en luister ik. Daarna schrijf ik thuis alles op.

vrijdag 27 augustus 2010

Grieken in Gelaen

Iedereen die in maart bij de herbergavonden in Broekhuizenvorst was, herinnert zich Bart Storcken. Bart was eigenlijk ingehuurd om naast de kachel deuntjes op zijn accordeon te spelen. De kans dat u hem daar gezien heeft, is klein. Bart vond dat veel te warm en te afgelegen en dacht bij zichzelf: als ik geen actie onderneem, zit ik hier acht avonden. Bart is geen man om naast een kachel te zitten, dus klom hij op het podium en ondersteunde hij herbergier Tom Doesborg. Bart Storcken komt weg met dat soort acties. Sterker nog, het beviel zo goed dat hij de vaste sidekick van nieuwe herbergier Emil Szarkowics werd.
Hij is net als ik in Geleen geboren, woont er nog steeds en spekt zijn woorden met een heerlijk vettig Geleens dialect. Persoonlijk vind ik dat al een uitstekende eigenschap, maar bovenal heeft hij de gave om de zuurste mond in een glimlach te plooien. Ik had er dus zin in, in die avond in Geleen. Ook omdat we Akropolis, de plaatselijke Griek, zouden bezoeken. Ik heb nogal wat herinneringen aan Akropolis. Ik at er de eerste keer uit, met mijn eerste echte vriendinnetje. Ik nam toen de Suzuki-schotel. Een op Griekse leest geschoeide hamburger, gelardeerd met stukjes gyros, de onvermijdelijke koolsalade en een forse berg tzaziki die het zoenen later op de avond tot een hachelijke onderneming maakte. We vierden er met de familie ooit de verjaardag van mijn oma en toen Nederland in 1988 Europees kampioen voetbal werd, at ik er ook, een Nederlandse vlag om mijn nek en een stuk in mijn kraag.
De menukaart was niet veranderd. Na topoverleg met Bart, die slechts één breekpunt formuleerde: 'Ich ving alles good, es er mer gyros en tzaziki biezit', kozen we de Herculesschotel.  Een absolute aanrader als je carnivore genen hebt. Zo niet: niet doen!
Na het eten liepen we door het centrum van Geleen naar zijn huis. Hij liet me zijn kippen zien en vroeg of ik 'eikes' mee wilde nemen naar Eindhoven. Daarna verkocht hij me op een haar na een oude piano. Ik was nog net genoeg bij de les om te bedenken dat zo'n piano ook ergens moet staan.
We kregen de Herculesschotel trouwens niet helemaal op. De rijst bleef onaangeroerd. Bart overhandigde de ober de schaal en gaf hem met een grote grijns in één adem de volgende tip mee: 'Die kan zo weer fijn in de magnetron.'

zondag 22 augustus 2010

Kijken moet


‘Kijken moet!’ was de reactie van Skinnie op ‘Kijken mag’.  Hij heeft gelijk, maar daar kom ik zo op. Ik moest aan mijn vader denken toen ik het las. Waarschijnlijk is het zo dat in elk gezin of tussen goede vrienden bepaalde rituelen ontstaan. Vaak geuit in woorden. Woorden die terugkomen, het liefst op een onverwacht moment zodat ze op zijn minst een milde glimlach veroorzaken. Mijn vader reageerde als iemand zei dat hij iets ‘moest’ doen vaak, maar niet altijd, dan zou het te doorzichtig zijn, met: ‘Ich mot niks.’ Hij trok vervolgens een mooie kreukel in zijn hoofd en laadde zijn ogen op met een ondeugende twinkeling. Dan volgde naadloos de gratis argumentatie: ‘De pruusje zin weg.’
Zaterdagavond zat ik even op een bankje aan de Maas. In Geijsteren. We kampeerden een weekendje op de camping. Ik keek naar de Maas die daar een mooie bocht maakt. Dat heb ik graag: bochten in rivieren. Recht is ook maar recht.  De kromming maakt nieuwsgierig. Je wilt weten wat er achter ligt. Het uitzicht was fraai. Bob Ross zou het in een kwartier op papier zetten: een bosje hier, wat steentjes daar en wat mist over het water die het plaatje een onheilspellende glans geeft. Toch haalt het trucje van Bob Ross het niet bij wat ik daar zag.
Mijn beeld werd geladen met herinneringen. Over New Orleans bijvoorbeeld en dat de Swamps eigenlijk verdomd veel op de Maas van vanavond leken. Vervolgens ging mijn hoofd met me op de loop over de reis die we toen maakten. Die plek daar, rechts voor mijn bankje, daar stond mijn zoontje vorig jaar voor het eerst alleen. Hij slaapt nu.
Als je iets wil zien, moet je goed kijken. Moeten ja. Ik weet trouwens zeker dat mijn vader dat met Skinnie eens zou zijn geweest.

dinsdag 17 augustus 2010

Kijken mag


Het regent in Eindhoven. De tijd verstrijkt en hapt ongemerkt dagen weg uit mijn vakantie. Ik herlees de teksten die ik tot nu toe schreef. Ik moet nog behoorlijk schaven, maar de meeste stukken ademen in elk geval de sfeer die ik wil overbrengen. Op één interview na. Het gesprek dat ik met Marco Roelofs van de Heideroosjes had. Het was een mooi gesprek, daar ligt het niet aan, maar ik heb het idee dat ik de kern van wat hij allemaal gezegd heeft nog niet op papier heb. Ik mis iets, maar weet nog niet wat. Tot vanmorgen.
Ik stond bij de bakker en wachtte op een oude mevrouw met een rollator die een ingewikkelde bestelling doorgaf. Terwijl ik daar sta te suffen, denk ik ineens aan de tekst van één van Marco’s tattoos: ‘Life won’t wait’. Het staat prominent boven zijn borst. Als hij een laag uitgesneden t-shirt draagt, zie je het net.
Life won’t wait. Je kunt het als een gejaagde opdracht lezen; maar volgens mij gaat het niet om snelheid. Het gaat om hart en ziel.
Marco en de Heideroosjes hebben een sabbatical van een jaar genomen. Even pauze. Afstand nemen om goed naar jezelf en wat je doet te kijken. Een creatieve geest staat echter niet stil en in tijden van relatieve rust steken nieuwe bloemen de kop op. In Marco’s geval nieuwe Limburgse teksten.
En volgens mij is dat óók waar Herberg de Troost om draait: even gas terugnemen om beter te kijken. Om te zien wat normaal, als je doorraast, onzichtbaar blijft.
Het lukt natuurlijk niet altijd, maar ik kan het iedereen aanraden. Dan zie je inderdaad opeens ‘duizend mooie vrouwen met sproeten op de bruine huid’. Zelfs in Eindhoven. Ik weet niet hoe het bij u thuis zit, maar wij hebben afgesproken dat kijken mag.

maandag 9 augustus 2010

Zomergasten

De afgelopen dagen was ik maar voor 80% aanwezig. Het gistte in dit hoofd. Ik weet inmiddels dat ik na een herbergafspraak de boel even moet laten bezinken. De ruis moet uit het hoofd. Als het goed is, blijft dan over wat belangrijk genoeg is om op te schrijven.
Vorige week was Maarten 't Hart zomergast. Hij vertelde dat schrijven magisch is als het lukt. Gisteren liet Paulien Cornelisse in Zomergasten een fragment van David Sedaris zien, een Amerikaanse schrijver. Die bevestigde het eeuwenoude cliché dat ongelukkig zijn een goudmijn is voor een schrijver. "Je hoeft dan alleen nog maar een typemachine te kopen," zei Sedaris. Dat eerste kan misschien best waar zijn. Het laatste is onzin. Schrijven is meer dan typen. Ik kan heel snel typen, maar schrijven kost me beduidend meer moeite.
Vanochtend heb ik de wijn die afgelopen dagen stond te borrelen gebotteld. Marlies en James gingen fietsen en ik zette het etentje met Jack Poels om in woorden. Toen ik bezig was, dacht ik aan de zin van 'Langs de Weg' die ik het mooiste vind:
"Oeit waer ik schriever, dan ben ik noeit mier allien."
Die zin klopt. Helemaal. Ik maakte tekst van de avond. Herschikte zinnen, liet dingen weg en vergrootte bepaalde details uit en beleefde onder het schrijven de avond opnieuw. En ja, als dat lukt, dan heeft schrijven iets magisch, daarin heeft 't Hart volkomen gelijk. Maar dat komt omdat je dan je eigen, fijne wereld kan bouwen. En daarin ben je uiteraard nooit alleen. Tenzij je dat wilt, dan weer wel natuurlijk. En, ook niet onbelangrijk, je bent dat ei kwijt, dat een paar dagen zwaar op je maag lag. Dus, ik kan zo lekker gaan fietsen met Marlies en James en dan neem ik mijn hele hoofd mee.
Volkomen gelijk dus, die Poels. De ideale zomergast voor volgend jaar lijkt me.

vrijdag 6 augustus 2010

Het volle leven. Een etentje met Jack Poels

Jack Poels en ik lopen over de Oude Gracht in Utrecht. Ik vraag hem of hij vaak herkend wordt. Terwijl hij mijn vraag beantwoordt -Gek genoeg best vaak hier in Utrecht. Ik zie het als ik in een raam kijk, dan draaien de hoofden zich soms om als ik doorgelopen ben- geeft een voorbijganger met een steelse blik tegelijkertijd een toonloos antwoord op mijn vraag.
Jack en ik zijn op weg naar restaurant Het Zuiden. Het etentje dient wat mij betreft verschillende doelen. Ik wil wat praktische zaken doorspreken over het boek, informatie verzamelen over de stand van zaken met betrekking tot de herberg en ook, nu er geen optredens zijn, de betrokkenheid bij het project warm houden. Ik kan immers niet zelf zaken verzinnen. Ik ben afhankelijk van wat ik hoor, lees en meekrijg. O ja, ik wil ook lekker eten en een gezellige avond hebben. Over die laatste twee zaken maak ik me geen zorgen. Dat zit zo snor als maar zijn kan. Het Zuiden ken ik als een uitstekend restaurant en de etentjes die ik met Jack gehad heb, waren zeer aangenaam. Jack Poels is een aimabel mens met wie het goed eten en praten is.
Of ons etentje ook echt een hoofdstuk oplevert, is een ander verhaal.
Omdat ik nogal nieuwsgierig van aard ben, loop ik het risico dat het gesprek alle kanten opgaat, behalve de herbergkant. Ik kom dan buiten, heb een zeer genoeglijke avond gehad, weet inmiddels bijvoorbeeld veel over de honden van Jack en de route die hij ermee loopt, de beste vlaai van 'bekker Lei' uit America, dat 'dokter Van Dongen' grijs wordt en dat Jack graag zoetjes in zijn koffie doet (dat laatste is zo, de rest is verzonnen, maar kan desalniettemin toch waar zijn). Leuk, heel leuk zelfs, maar helaas heb ik dan niet gestructureerd doorgevraagd over de Herberg. Dus moet ik achteraf in de krochten van mijn hoofd op zoek naar de missende informatie.
Dat, beste mensen, zou me nu niet gebeuren. Vooraf had ik aantekeningen gemaakt en die zou ik volgen. Die aantekeningen begonnen zo:

Etentje Jack
Praktische zaken
1. Hoe zit het met de website van Herberg de Troost ?
2. Hoe staan de zaken?
a. brainstormsessies
b. concrete plannen op korte termijn
c. zitten alle partijen vooralsnog op 1 lijn?

Dit gaat nog anderhalve pagina zo door.

Nu, een dag later in Eindhoven, denk ik met warme gevoelens terug aan gisteravond. Ik weet hoe de nieuwe single van Rowwen Hèze heet en waar de cd van Holland America Lijn is opgenomen. En uiteraard moet ik straks weer in de uithoeken van mijn hoofd op zoek naar de informatie die ik kan gebruiken voor het boek. Maar bovenal denk ik terug aan een mooi gesprek, over allerlei details, maar meer nog over wat Gerard Reve Het Volle Leven noemde. Misschien niet allemaal even bruikbaar voor het boek, maar de schrijfworsteling de komende dagen meer dan waard. En dat hoofdstuk? Dat komt er.

maandag 26 juli 2010

Voetballen met Arnold

Ik luister naar Skinnie op KX Radio en ik zie hem zo zitten. In opperste concentratie. Een beetje in zijn eigen wereld waarschijnlijk. De presentatrice zie ik ook. Die is druk, springerig en waarschijnlijk mooi. Tenminste dat denk ik.
Skinnie is de rust zelve en dat contrasteert mooi met de kakelende dj. 
Dan kondigt hij zijn eerste liedje aan.
“Het eerste liedje heet, hoe heet het ook alweer, o ja,  ‘I’ve got everything’."
De dj hinnikt van het lachen, maar Skinnie gaat spelen en het wordt doodstil in de studio en dus op de radio. Zo stil dat je de aanzet van de vingers op de snaren hoort.
Na, 'No little girl no more' en paradepaardje 'Mama, I just killed a girl' is het weer voorbij. De lachende Hilversumse blijheid van de juffrouw is getemperd. Er is iets anders voor in de plaats gekomen. Ze is geïmponeerd. Ze probeert haar oude bravoure terug te krijgen door te zeggen dat ‘op de chat’ gemeld wordt dat Skinnie klinkt als Arnold Vanderleyde.
Skinnie zegt droog:
“Klopt, dat hoor ik vaker. Wist je trouwens dat ik bij hem in de klas heb gezeten? Ik voetbalde vaak met hem.”

woensdag 21 juli 2010

Ventilator

Jack Poels kan een liedje schrijven over een waterdruppel. Helemaal paraat heb ik het niet, maar iets in die richting zei bassist Jan Philipsen in de Profiel-uitzending over Rowwen Hèze. Dat dat soms toch wel enige moeite kost, blijkt uit Ventilator van Herberg de Troost. Poels staart daarin naar een ventilator en hoopt dat er iets komt wat een stukje in de krant oplevert. Het nummer gaat over de worsteling die het schrijven soms is. Het mooie is dat die worsteling ondertussen een prachttekst opgeleverd heeft: de waterdruppel van Jan is nu alleen even een ventilator geworden. Het maakt ook duidelijk dat je niet over grootse, verheven zaken hoeft te schrijven. Juist een scherp oog voor het schijnbaar alledaagse levert de mooiste plaatjes op en Jack Poels schiet die plaatjes als geen ander.
Ondertussen zit ik in een min of meer vreemd huis in Haarlem. Marlies en ik hebben net vakantie en passen een paar dagen op het huis van vrienden. Overdag zijn we op pad. 's Avonds draai ik zijn platen, lees ik zijn boeken en kijk ik zijn dvd's. Van schrijven komt niet veel en dat knaagt een beetje.
Vanavond gingen we een hapje in de stad eten. Het was de eerste keer dat we in een restaurant aten met ons zoontje James van bijna twee jaar oud. James had het reuze naar zijn zin. Hij at drie happen van zijn pasta, kraste een kleurplaat met een kok erop vol, stootte zich aan een hoek van de tafel, huilde een minuut hartverscheurend en groette vervolgens iedereen in het restaurant uiterst vriendelijk.
Door dat vrolijke etentje moest ik denken aan Herberg de Troost waar Jack Poels vroeger op zondag met zijn ouders schnitzel met friet at. Ik bedacht me dat ik in mijn jeugd ook een Herberg de Troost had. Die lag in Sittard en heette het Zölderke. Mijn ouders, mijn zus en ik gingen er ook soms op zondag eten. Ik herinner me dat het er altijd vol was en dat er een paraplu op je ijsje stond. Verder was er een ober die mijn zusje en ik ietwat oneerbiedig 'sjealuigske' noemden. Of hij echt scheel keek, weet ik niet meer, maar hij leek op een mannetje op een kwartetspel dat we bij mijn oma speelden. En die keek wel degelijk scheel. Vandaar. Bent u er nog?
Toen we na het eten naar 'huis' fietsten, begon de ventilator in mijn hoofd te draaien. 
Vanavond ga ik trouwens de dvd Factotum kijken die gebaseerd is op een boek van Charles Bukowski. Het boek gaat over een man die eigenlijk alleen houdt van drinken, op paarden wedden en vrouwen. En van schrijven. Zelden was een film over bijna niets zo compleet staat op de kaft. Wedden dat er een ventilator in voorkomt?