foto: Pascal Muller

Pagina's

donderdag 28 juli 2011

Kapper

Mijn vader ging er prat op dat zijn kapper uit Spaubeek 'wereldkampioen' was. Die titel was hem niet toebedeeld vanwege zijn esthetische prestaties, maar vanwege de duizelingwekkende snelheid waarmee hij je haren kon millimeteren. Ik ben er één keer ingetrapt. Mijn eigen kapper, ook geen groot stylist trouwens, was op vakantie. Mijn vader spoorde de man nog eens extra aan met de woorden: 'Dao kènt waal get vanaaf.' Dat was olie op het kappersvuur. Tien minuten later was ik een ander mens.
Maanden later gingen we op vakantie. Mijn eigen kapper lag weer eens aan een zwembad en ik had voet bij stuk gehouden en geweigerd nog een keer naar die schaapscheerder in Spaubeek te gaan. In Frankrijk was het echter heel erg warm. Mijn prachtige lokken hingen als een rood waas voor mijn ogen. Om eerlijk te zijn begon het me te irriteren. Aangezien het nieuwe schooljaar nog een abstractie was en ik dus voorlopig niemand uit mijn klas onder ogen hoefde te komen, durfde ik het aan. Ik ging naar een Franse dorpskapper. Met mijn vader.  Even wat informatie vooraf. Ik had in die tijd een 'sportbril' voor op vakantie. Eén glas van die bril was afgeplakt met een stukje folie om zo mijn goede oog uit te schakelen en mijn luie oog te dwingen te kijken. Een feest om te zien was ik dus al.
Toen we terugkwamen op de camping waren mijn oom en tante en hun twee zoontjes ook gearriveerd. Daar had ik niet op gerekend.  Ik werd begroet met de woorden: 'Ha! Erik Odekerke.'
Kent u die nog? Google anders maar even. Of nee, doe maar niet.  Ik was een pastoor geworden. Een pater van tien jaar oud.
Het blijft behelpen met die kappers. Omdat je toch nooit weet hoe het haar valt, heb ik nu de volgende regel voor mezelf opgesteld: ik laat me knippen door de mooiste kapster van de zaak. Maar misschien ga ik deze week nog wel even naar de kapper in die goeie ouwe Lange Smeestraat. Daar zag ik laatst Jack Poels zitten. Ontspannen, breeduit, rustig keuvelend. Dat zag er goed uit. De dag erna dronken we koffie met zijn vijven.
'Zit good,' zei ik.
'Te kort,' was de conclusie van Jolanda.

donderdag 21 juli 2011

Lange Smeestraat

Mijn tenen krullen van gène, maar ik moet er ook wel om glimlachen. En bovendien doet het verhaal het best goed, op feestjes. Vooral op feestjes in Utrecht.
Ik had een briefje bij me. Daarop stonden de straten die ik door moest om terug te komen op de kamer die ik net betrokken had. Mijn richtingsgevoel laat nogal te wensen over, to put it mildly. Terug naar de straten. Doel was de W.A. Vultostraat, want daar, op nummer 80, lag mijn veilige haven. Op het briefje stond: Lange Smeestraat, linksaf Catharijnesingel, rechtsaf onder het viaduct door en dan links, rechts. Startpunt: Tivoli Utrecht. Hoe ik het gedaan heb, weet ik niet, maar ik stond om een uurtje of twaalf 's nachts op de Korte Smeestraat en ik wist bij God niet hoe ik zijn langere broer kon vinden. Dit had ik dus willen voorkomen met dat briefje. Ik keek om me heen en zag een man mijn kant op komen die twee keer zo breed was als ik. Hij droeg een grijze shirt met een capuchon. God zegene de greep dan maar.
'Sorry, maar mag ik iets vragen?'
De man zei niets wat ik maar als een bevestiging beschouwde.
'Weet u misschien waar de Lange Smeestraat ligt?'
De man keek me aan, niet onvriendelijk. Hij herhaalde mijn woorden, waarschijnlijk om ze van mijn zwaar Limburgse accent te ontdoen en er tegelijkertijd zijn dikke Utrechts overheen te leggen.
'De Lànge Smeestroat zeg je? Wat mot je doar hebbe dàn, een kroeg ofzo?'
En nu komt het. Ineens zeg ik het, geen idee waarom,  veel te snel en veel te hoog. Ik hoor het zinnetje nog steeds geregeld in mijn hoofd en dan proef ik de paniek.  De paniek en het over elkaar buitelen van de lettergrepen, de met het Limburgs van thuis aangelengde klinkers:
'Neeeheee, ik ben mijn kamer kwijt!'
Ik weet niet meer wat de man toen zei. Maar uiteindelijk vond ik de straat en kwam ik veilig thuis. De Lange Smeestraat, het symbool voor mijn weg tot zelfstandigheid,  bleef een ijkpunt in Utrecht, maar misschien komt dat omdat ik me altijd bewust ben van zijn aanwezigheid. Ik kan er nooit zomaar doorheen lopen. Altijd als ik er ben, ga ik 'Verder naar vroeger'.  Morgen weer. Ik verheug me er nu al op.

maandag 18 juli 2011

Vet cool

Wat ik me dus afvraag: zeiden jullie vroeger 'Pieppie Langkous' of 'Pippie Langkous'?
Eerlijk zeggen, ik reken niemand af op zijn taal. Nog een vraagje? Komt ie:
Lucky Luke, -is dat trouwens een caawboy of coiboi?-,  zeiden jullie daar 'Lukkie Luk', 'Luukie Luuk' of echt in het Engels 'Lacky Loek' tegen? De laatste optie is, hoewel correct, natuurlijk wel een beetje te gek voor woorden. Tenzij je echt uit het wilde westen komt. Dan niet.

Wat ik in elk geval als kind van bijna drie niet zei, was 'vet cool'. Dat hadden we toen nog niet in Puth. Laatst kwam mijn zoontje thuis van het kinderdagverblijf en toen zei hij het ineens. Pats. Alsof hij een steen liet vallen in stilstaand water. Geleerd van een zekere Amir. Wij hadden trouwens ook geen Amir vroeger in Puth, maar dat terzijde. De Mauricen, Rogers, Sandra's, Moniquen en Patricks zeiden 'ruig' of als iets echt de spreekwoordelijke spuigaten uitliep 'hendig ruig'. In het geval van een orgastische ervaring die toen nog niet geduid kon worden - je had zo'n kattenoog gewonnen met knikkeren- : 'hendig ruig auwhoer'. Zo kun je doorgaan met versterkende bewoordingen tot je een ons weegt, maar mijn Limburgs is op wat dat betreft.
Leerlingen hoor ik wel eens 'master' zeggen, maar dat is nu geloof ik alweer passé. Zelf ben ik best wel een 'relaxte gast', dan weten jullie dat.
Wat ik trouwens zeggen wilde: ik heb best ruig nieuws van het boekenfront gehad. Of het echt masterlijk, moddervet nieuws wordt, is nog even afwachten. Maar ik laat het jullie uiteraard asap weten. Zo chill ben ik dan ook wel weer.

dinsdag 12 juli 2011

Sterk spul

Afgelopen week stond voor mij in het teken van het afscheid. Dat klinkt wat theatraal en dat is het ook. Ik verander na de zomervakantie van baan. In Frankrijk zegt men:
'Partir c'est mourir un peu.'
Schromelijk overdreven natuurlijk van die gekke Fransen. Maar ik moet ook eerlijk zijn. Ik ben er geen held in. Ik ben sowieso niet zo'n held. De brok in de keel ligt geregeld op de loer en oogvocht is hier ook voldoende voorradig. Gelukkig heb ik hooikoorts. Daar kan ik veel op gooien. Kent u 'Spoorloos'? Dat is toch niet te doen voor een normaal mens? Die Fisherman's reclame, die kent u ook. Daar zou ik zo in kunnen figureren, zonder dat ik hoef te acteren. Een boot die wegvaart of aankomt - kan allebei- met een vrouw en een kind op de kade. Zelfs als ik weet dat het een reclame is, vind ik het pijnlijk. Sterk spul inderdaad.
Voordat jullie en masse de conclusie trekken dat jullie een blogpost van een soft watje aan het lezen zijn - dát is trouwens een pleonasme, ik laat de leraar Nederlands even los - kan ik jullie geruststellen. Ik zie dat heel anders. Mijn 'hooikoorts' is gewoon een symptoom van mijn inlevingsvermogen. En dat, lieve lezeressen, dat inlevingsvermogen dus, laat je voelen dat je leeft. Foutje dus van de Fransen, het moet
'Partir c'est vivre un peu' zijn.
Wees gerust, het komt in de beste kringen voor. Ik durf er zelfs wel een fles Champoels om te verwedden dat onze favoriete zanger vanavond in Antwerpen bij The Pogues ook niet alles met gortdroge ogen aanschouwd heeft. Hoe ik dat weet? Betrouwbare bron én een groot vertrouwen in zijn inlevingsvermogen.

Uw eigen inlevingsvermogen checken? Klik dan hier

dinsdag 5 juli 2011

Michelin-menkes

De Michelinmannetjes vond ik als kind het mooiste van de Tour. Wij gingen vroeger altijd naar Frankrijk. Nou niet liegen. We zijn ook een keer naar Hongarije geweest. Dat was in de periode dat mijn ouders meenden dat een lichtbruine Lada stationwagon een goed idee was. Ik vond het een beetje dubbelop eerlijk gezegd: én een Lada én naar Hongarije. Maar, ik moet eerlijk zijn: Hongarije viel niet tegen. De Lada uiteraard wel. Ik laat het hierbij. Over sommige dingen moet je niet te veel praten.
Frankrijk dus. Dat heb ik gezien en hoe. Van Bretagne tot de Cote d'azur. Alpen, Pyreneeën, de hele mikmak. Allemaal geweest, deze jongen. Op het strand bij de Mont St Michel liep ik een zonnesteek op wat vrij uitzonderlijk is, want daar schijnt nagenoeg nooit de zon. Toen wel, een beetje en ik ben eigenlijk een Ier. Waarschijnlijk heb ik toen geweigerd de pet te dragen die me bij de minste zonnestraal verplicht werd. Onderschatting, nooit goed. Diezelfde vakantie maakte een kiezelpad korte metten met mijn melkgebit. Je maakt wat mee, hoor in dit leven, als je er maar oog voor hebt. Naast ons stonden Engelsen. De man was tandarts en gaf me harde Engelse snoepjes. Waarschijnlijk om de resten van mijn gebit een duwtje in de goede richting te geven. Een onorthodoxe, maar adequate methode. Ik heb die melktanden in elk geval niet meer teruggezien.
De Tour heb ik uiteraard ook vaak langs zien komen, want als die in de buurt was, gingen we kijken. Zoals gezegd vond ik de Michelinmannetjes het leukste. Ik wist toen niet wat ik nu weet, namelijk dat het echte mensen waren in een dik, wit en vermoedelijk erg zweterig pak. De mannetjes reden met zijn tweeën voorop, elk op een motor. Daarop haalden ze capriolen uit: een been omhoog, schuin hangen en zwaaien. Hartstikke leuk. Daarna kwam er nog een stoet auto's toeterend en wel. Ook leuk. En dan de renners, maar dat ging heel snel en bovendien was ik dan die Michelinmannetjes nog aan het verwerken in mijn hoofd. Kijk nou voor de grap eens naar de foto. Ok, ze hebben geen wit, zweterig pak aan. Ze zijn trouwens ook niet dik. Het zijn atleten, u zegt het goed. Maar er zijn ook overeenkomsten. Als deze menkes je kant op fietsen, weet je dat er een hele stoet moois volgt. Net als in de Tour.